Les 'leiding geven' H11 (arbeidsrecht en sociale zekerheid)

Welkom
- 'Leidinggeven lunch'
- Komende 4 periodes
- Boek FD FLK 2
- Periode 1&2 > theorie en voorbereiding
- Periode 3&4 > Examen doen

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Facilitair LeidinggevendeMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom
- 'Leidinggeven lunch'
- Komende 4 periodes
- Boek FD FLK 2
- Periode 1&2 > theorie en voorbereiding
- Periode 3&4 > Examen doen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Periode 1&2  theorie en oefenen
Periode 3&4 examen afleggen, een week lang in de keuken



Slide 2 - Tekstslide

Profieldeel P2-K2

P2-K2-W1  : Begeleidt en stuurt lerende medewerkers aan
P2- K2-W2: Plant en verdeelt werkzaamheden
P2-K2-W3 : Voert gesprekken met medewerkers

Slide 3 - Tekstslide

H11
Doelstellingen

Na behandeling van dit hoofdstuk weet je meer over:
  • De vier niveaus van arbeidsrecht in Nederland;
  • De verschillende wetten m.b.t. het arbeidsrecht zoals arbeidstijdenwet etc.;
  • De betekenis van de cao;
  • De kenmerken van de arbeidsovereenkomst;
  • Sociale verzekeringen;
  • Werknemersverzekeringen;
  • Volksverzekeringen;
  • Sociale voorzieningen.

Slide 4 - Tekstslide

H11
Lezen blz. 211 t/m 224

Maken opdr 11.04

Slide 5 - Tekstslide

H11
Het arbeidsrecht

In Nederland heeft de overheid belangrijke rol bij arbeidsrecht.

Slide 6 - Tekstslide

H11
Het arbeidsrecht

De belangrijkste wetten:
  1. Burgerlijk Wetboek
  2. Wetgeving gelijke behandeling
  3. Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
  4. Wetgeving collectieve arbeidsovereenkomsten
  5. Arbeidstijdenwet (ATW)
  6. Arbeidsomstandighedenwet
  7. Wet arbeid en zorg (WAZO)
  8. Wet verbetering poortwachter

Slide 7 - Tekstslide

H11
Samen doornemen t/m blz 223

Daarna lezen 229 t/m 249 

Slide 8 - Tekstslide

H11
Arbeidscontract

In een arbeidscontract komen de volgende onderwerpen aan de orde:
  • Proeftijd
  • Beding
  • Ontslag
  • De beëindigingsovereenkomst
  • Ontslagvergoeding (transitievergoeding).

Slide 9 - Tekstslide

H11
De arbeidsovereenkomst

Er zijn 3 voorwaarden waar een arbeidsovereenkomst aan moet voldoen.
  • Je ben in dienst van de werkgever
  • Je ontvangt loon
  • Je verricht de arbeid zelf
  • Schriftelijk of mondeling


Slide 10 - Tekstslide

H11

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Sociale zekerheid
Iedereen is zelf verantwoordelijk voor het verdienen van zijn inkomen. Maar wat als dat niet mogelijk is? Of gewoonweg niet lukt? Dan kun je een uitkering krijgen. Alles wat de overheid doet om te zorgen dat jij in je levensbehoeften (eten, onderdak) kunt voorzien, is geregeld in de sociale zekerheid.

In Nederland bestaat de sociale zekerheid uit twee onderdelen, namelijk:
  1. sociale verzekeringen (betaald via premies, deze moet je afdragen van je brutoloon)
  2. sociale voorzieningen (betaald via belastingen)

Slide 14 - Tekstslide

Sociale verzekeringen
Sociale verzekeringen delen we ook op in twee groepen, namelijk:

  1. Werknemersverzekeringen (WW en WIA)
          -  WW (Werkloosheidswet) = uitkering bij het verlies van je baan (het mag niet je eigen schuld zijn)
          -  WIA ( Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) = Deze wet kijkt of iemand arbeidsongschikt is (niet meer kan       2. Volksverzekeringen (AOW)
        -  AOW (algemene ouderdomswet) = uitkering wanneer iemand 67 of ouder is. De aow is voor een alleenstaande € 1.160 voor                een echtpaar 2 x 790 = € 1580. Vaak wordt dit aangevuld door een persioen waar mensen voor gespaard hebben.

Volksverzekeringen zijn bedoeld voor alle Nederlanders

Belangrijk: De werknemers- en volksverzekeringen worden betaald door de mensen die werken. Mensen die werken betalen namelijk naast belasting óók premies over hun brutoloon. Deze premies worden gebruikt om de sociale verzekeringen van te betalen.

Slide 15 - Tekstslide

Sociale verzekeringen
1. Werknemersverzekeringen
Gelden voor mensen in loondienst

Doel: Verzekeren werknemers tegen het verlies van inkomen en tegen het risico van te maken van geneeskundige kosten.
Financiering: door werkgevers en uitkerende instanties ingehouden premies op lonen en uitkeringen. UWV controleert of werknemers recht hebben op uitkering.

  1. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
  2. Werkloosheidswet (WW)
  3. Ziektewet (Zw)
  4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WAO) -> voor 1-1-2004

Slide 16 - Tekstslide

Sociale verzekeringen
2. Volksverzekeringen
 Gelden voor alle Nederlandse burgers en iedereen die niet in Nederland woont maar wel werkt.

Doel: mensen in bepaalde omstandigheden een inkomen geven en ervoor zorgen dat ze bepaalde kosten kunnen bepalen.
Financiering: elke inwoner van Nederland betaalt een premie.

  1. Algemene ouderdomswet (AOW)
  2. Algemene nabestaandenwet (Anw)
  3. Zorgverzekeringswet (Zvw)
  4. Wet langdurige zorg (Wlz)
  5. Algemene kinderbijslagwet (AKW)


Slide 17 - Tekstslide

Sociale voorzieningen
Sociale voorzieningen zijn uitkeringen die de overheid betaalt met belastinggeld, zoals de BTW die ze ontvangen.

Voorbeelden van sociale voorzieningen zijn:
  1. de kinderbijslag
  2. de bijstand
  3. de huurtoeslag
  4. de zorgtoeslag

Iedereen in Nederland kan recht hebben op deze sociale voorzieningen. Er zitten wel regels aan gebonden wanneer je er wel / niet recht op hebt. Zo krijg je alleen huurtoeslag als je een huis huurt en je inkomen niet te hoog is.

Een verzorgingsstaat is een land dat veel geld uitgeeft aan uitkeringen, gezondheidszorg, woningbouw en onderwijs.



Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Wat is een verzorgingsstaat?
A
Een land waar genoeg ziekenhuizen beschikbaar zijn voor de burgers.
B
Alle maatregelen die ervoor zorgen dat burgers hun basisbehoeften kunnen vervullen.
C
Het overzicht van de kosten van alle uitkeringen voor werkenden en niet-werkenden.
D
Een land waar de overheid de burgers helpt als dat nodig is.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een sociale voorziening?
A
Kinderbijslag
B
AOW
C
WW
D
WIA

Slide 21 - Quizvraag

Sociale voorzieningen worden betaald met ....
A
Werkgeverspremies
B
belastinggeld
C
het brutoloon
D
de volksverzekeringen

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een sociale voorziening?
A
Bijstand
B
WW
C
WIA
D
WAO

Slide 23 - Quizvraag

Sociale verzekeringen worden betaald uit ....
A
belastingen
B
uitkeringen
C
premies
D
inkomens

Slide 24 - Quizvraag

Wat is geen sociale verzekering?
A
ANW
B
Wajong
C
AKW
D
AOW

Slide 25 - Quizvraag

Sociale verzekeringen zijn onder te verdelen in:
A
collectieve verzekeringen en particuliere verzekeringen
B
werknemersverzekeringen en risicoverzekeringen
C
volksverzekeringen en schadeverzekeringen
D
volksverzekeringen en werknemersverzekeringen

Slide 26 - Quizvraag

Wat zijn sociale verzekeringen?
A
Uitkeringen betaald uit belastinggeld
B
Uitkeringen betaald door werknemers

Slide 27 - Quizvraag

Sociale zekerheid geldt voor iedereen in Nederland.
Kies wat sociale zekerheid inhoudt

A
Iedereen heeft recht op geld om van te leven.
B
Iedereen is veilig op straat.
C
Iedereen is vrij om zijn of haar mening te geven.
D
Iedereen mag gebruikmaken van de collectieve voorzieningen.

Slide 28 - Quizvraag

Welke sociale zekerheid ontvang je als je werkloos bent?
A
AOW
B
WW
C
WIA
D
ZW

Slide 29 - Quizvraag

Sociale zekerheid voor jongeren:
Het zusje van Rian is 14 jaar. Zij krijgt:
A
kinderbijslag.
B
Wajong-uitkering.
C
bijstand.
D
studiefinanciering.

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen sociale verzekeringen en sociale voorzieningen?
A
Sociale verzekeringen worden met premieopbrengsten betaald, sociale voorzieningen worden uit belastingopbrengsten betaald.
B
Sociale verzekeringen worden uit belastingopbrengsten betaald, sociale voorzieningen worden met premieopbrengsten betaald.
C
Sociale verzekeringen zijn alleen voor werknemers, sociale voorzieningen zijn voor iedereen.
D
Sociale voorzieningen zijn alleen voor werknemers, sociale verzekeringen zijn voor iedereen.

Slide 31 - Quizvraag

Hoe worden de sociale voorzieningen betaald?
A
uit belastinggeld
B
uit premies
C
door werkgevers
D
door werknemers

Slide 32 - Quizvraag

H11
Maken opdracht  11.07, 11.15, 11.16, 11.20

Slide 33 - Tekstslide