Hoe vul ik het juiste werkwoord in?

Help?! Hoe weet ik welke vervoeging van het werkwoord ik moet invullen?

Leerdoel: Ik kan het werkwoord goed vervoegen in een zin. 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Help?! Hoe weet ik welke vervoeging van het werkwoord ik moet invullen?

Leerdoel: Ik kan het werkwoord goed vervoegen in een zin. 

Slide 1 - Tekstslide

De werkwoorden haben & sein in de verleden tijd
sein = zijn
haben = hebben
ich war
ich hatte
du warst
du hattest
er / sie / es war
er / sie / es hatte
wir waren
wir hatten
ihr wart
ihr hattet
sie / Sie waren
sie / Sie hatten
Ich bin gewesen. 
Ich habe gehabt.
Het voltooid deelwoord

Slide 2 - Tekstslide

Het werkwoord werden in de tegenwoordige tijd
werden = worden, zullen
ich werde
du wirst
er / sie / es wird
wir werden
ihr werdet
sie / Sie werden
Het voltooid deelwoord
Ich bin geworden.

Slide 3 - Tekstslide

der-woorden
der Mann, der Garten
kun je vervangen door 'er'
die-woorden
die Frau, die Blume
kun je vervangen door 'sie' (enkelvoud)
das-woorden
das Kind, das Haus
kun je vervangen door 'es'
die-woorden (meervoud)
die Eltern, die Geschwister
kun je vervangen door 'sie' (meervoud)
Der Vater __________ Fußball gespielt. (haben)
Mein Freund ___________ einen Unfall. (haben)
Die Straße ____________ nass. (sein)

timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Als het enkelvoud is, kijk je bij:




er / sie / es
Als het meervoud is, kijk je bij:




sie (meervoud)

Slide 5 - Tekstslide

Im Oktober ...... Alex zu Besuch bei seinem Cousin. (sein)
Waar kijk je voor de juiste vorm?
A
er / sie / es
B
sie (meervoud)

Slide 6 - Quizvraag

Die Tage ...... wärmer. (werden)
Waar kijk je voor de juiste vorm?
A
er / sie / es
B
sie (meervoud)

Slide 7 - Quizvraag

Wie ...... euer Urlaub? (sein)
Waar kijk je voor de juiste vorm?
A
er / sie / es
B
sie (meervoud)

Slide 8 - Quizvraag

Die Tage ...... wärmer. (werden)
Waar kijk je voor de juiste vorm?
A
er / sie / es
B
sie (meervoud)

Slide 9 - Quizvraag

Die Ostsee ...... durch die Erderwärmung wärmer. (werden)
Waar kijk je voor de juiste vorm?
A
er / sie / es
B
sie (meervoud)

Slide 10 - Quizvraag

Mein Hund ...... so unruhig, wenn die Tür aufgeht. (werden)
Waar kijk je voor de juiste vorm?
A
er / sie / es
B
sie (meervoud)

Slide 11 - Quizvraag

Übung - Ergänze die richtige Verbform im Präteritum
Anton (sein) ___________ am Wochenende auf Rügen. Seine Oma wohnt da. Sie (haben) ___________  Geburtstag und die ganze Familie (sein)  ___________ da. Seine Eltern (haben) ___________ die wunderbare Idee zu grillen. Es (sein) ___________ ja auch wunderschönes Wetter. Wir (haben) ___________ aber keine Kartoffeln dabei und sind schnell zum Supermarkt gefahren. Wir (sein) ___________ nicht mal eine halbe Stunde unterwegs, da hat es angefangen zu hageln. 

Slide 12 - Tekstslide

Machen:
Wiederholung 1 - Seite 134 bis 135
Zusammen: Aufgabe 5
Alleine: Aufgabe 2 und 6. 

Slide 13 - Tekstslide