Het levensverhaal van de naamloze ik-verteller, de enige zoon van een blanke administrateur in Nederlands-Indië, begint als een idylle. Als kind raakt hij bevriend met Oeroeg, een inlandse jongen die in dramatische omstandigheden zijn vader heeft verloren. Als gelijken verkennen de twee jongens de wereld met hun kinderlijke blikken, maar gaandeweg blijkt die gelijkheid schijn. De scheve relatie tussen de blanke overheersers en de ondergeschikte ‘inlanders’ brengt hun vriendschap steeds meer aan het wankelen.
Hun wegen scheiden onvermijdelijk wanneer de ik-figuur naar een blanke school gaat en zijn vriend naar een gekleurde. Toch is het niet de fysieke scheiding die hun vriendschap in de weg zit. Het is de ongelijke sociale status die aan hun huidskleur en hun achtergrond is gekoppeld, die een vertroebeling van hun vriendschap onoverkomelijk maakt.
Terwijl Oeroeg op zoek gaat naar zijn identiteit en die vindt in de strijd voor een onafhankelijk Indonesië, vertrekt de verteller naar Nederland om te studeren. De ik-figuur keert later terug naar Nederlands-Indië, maar vindt geen spoor van zijn voormalige vrienden. Tijdens een expeditie brengt hij voor een laatste keer een bezoek aan Telaga Hideung. Daar ontmoet hij een inlander (Oeroeg?) die hem onder schot houdt en roept dat hij weg moet gaan. Als de expeditieleden de ik-figuur komen zoeken, verdwijnt de inlander in het struikgewas. De ik-figuur weet niet zeker of het echt Oeroeg was die hem kwam bedreigen en zal het ook nooit met zekerheid weten.