Grammatica woordsoorten, 2Hv - hfst 4 + H5

Welkom!
Pak je leesboek.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je leesboek.

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Herhalen theorie Grammatica Woordsoorten H4
Huiswerkcontrole
Bespreken huiswerk
Start Grammatica Woordsoorten H5

Slide 2 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
Opdracht 1 en opdracht 5 van H3 Grammatica Woordsoorten.

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1
1 mogen = hww; gekloond = zww; worden = hww
2 hebben = hww; laten = hww; klonen = zww
4 is = hww; overleden = zww

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 5
(1) Als je 13 of 14 jaar bent, kun je (pers.vnw) heel (bw) goed je eigen kleding aanschaffen. (2) Je krijgt dan kleedgeld (zn) van je (bez.vnw) ouders. (3) Dat houdt in dat je een (olw) vast (bn) bedrag per maand krijgt, waar je vervolgens (bw) zelf je (bez.vnw) kleding van moet kopen. (4) Er is geen vast bedrag te noemen dat je (pers.vnw) voor kleding hoort te krijgen. (5) Wel is te (vz) zeggen dat je minimaal € 40,- per maand nodig hebt. (6) Voor (vz) de hoogte (zn) van het (blw) kleedgeld zijn geen regels.
(7) Net als bij (vz) zakgeld is het belangrijk dat je afspraken maakt met (vz) je ouders over de besteding (zn) van je kleedgeld. (8) Moet (hww) je van je kleedgeld alles kopen (zww), ook een winterjas en schoenen? (9) Deze (aanw.vnw) spullen zijn (kww) erg (bw) duur. (10) Voorkom problemen achteraf door (vz) goede (bn) afspraken te maken.

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten H4
Telwoorden

Pak je laptop en ga naar LessonUp.

Slide 6 - Tekstslide

Hoofd- en rangtelwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Hoofd-en rangtelwoorden

hoofdtelwoorden (htw):

geven een hoeveelheid aan

1, één, 8, acht, 35, vijfendertig, 1000, duizend

rangtelwoorden (rtw):

geven een volgorde aan

eerste, 1e, tweede, 2e, 120e, honderdtwintigste 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

bepaald of onbepaald telwoord

bepaald telwoord (btw)

het aantal is bekend.

vijf, 5, vijftig, 50


onbepaald telwoord (otw)

het aantal is niet bekend.
veel, weinig, enkele

Slide 10 - Tekstslide

Nog even op een rijtje

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk
Opdracht 1 t/m 3 van H4 Grammatica Woordsoorten. 

Controle! 

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 1: hoofd- of rangtelw?
1. De middelste kandidaat was veel zenuwachtiger dan de andere twee.
2. De hoeveelste van de maand is het vandaag?
3. 's Morgens nuttigt Marith drie kopjes thee, een halve boterham en wat fruit.
4. De meeste leerlingen hebben het zevende uur niet veel zin meer in school.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 2
1 één = hoofdtelw; laatste = rangtelw
2 enkele = hoofdtelw
3 kwart = hoofdtelw
4 wat = hoofdtelw; beide = hoofdtelw
5 tweede = rangtelw
6 sommige = hoofdtelw; veel = hoofdtelw

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 3
Ik geef willekeurig mensen de beurt. 

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 3
1 sommige = onbep.hoofdtelw; twintigste = bep.rangtelw
2 zoveelste = onbep.rangtelw
3 10 = bep.hoofdtelw; laatste = onbep.rangtelw
4 alle = onbep.hoofdtelw; een = bep.hoofdtelw; twee = bep.hoofdtelw; derde = bep.rangtelw
5 enkele = onbep.hoofdtelw; eerste = bep.rangtelw

Slide 16 - Tekstslide

Start H5 Grammatica Woordsoorten
Voegwoorden (vgw)

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

voegwoord; nevenschikkend en onderschikkend
Voegwoorden verbinden woorden, woordgroepen en zinnen met elkaar.
Twee soorten:

Nevenschikkend (ns)
Onderschikkend (os)

Slide 19 - Tekstslide

Twee soorten zinnen
Enkelvoudige zin (1 persoonsvorm):
De docent roept de leerlingen.
De leerlingen stoppen met praten.

Samengestelde zin (meer dan 1 pv):
De docent roept de leerlingen en de leerlingen stoppen met praten.

Slide 20 - Tekstslide

Hoofdzinnen en bijzinnen
Een samengestelde zin kan bestaan uit:
- twee hoofdzinnen
- een hoofdzin en bijzin(nen)


Slide 21 - Tekstslide

Hoofdzin
Een hoofdzin is een zin die ook op zichzelf kan staan.
Als er twee hoofdzinnen worden samengesteld, staat er altijd een nevenschikkend voegwoord (signaalwoord) tussen. Dat zijn de woorden:
en, of, maar, want, dus

De docent roept de leerlingen, dus stoppen zij met praten.

Slide 22 - Tekstslide

Voegwoorden
- nevenschikkende voegwoorden: 
deze verbinden twee hoofdzinnen met elkaar. 
Er zijn er maar 5: 
 dus,  en,  want, of,  maar  (DEWOM)              

Slide 23 - Tekstslide

Bijzin
Een bijzin is een zin die niet op zichzelf kan staan.
Een bijzin wordt altijd gekoppeld aan een hoofdzin met een onderschikkend voegwoord (signaalwoord). Daarvan zijn er veel meer: wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of .....

De docent roept de leerlingen dus stoppen zij met praten.

Slide 24 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Zo herken je hoofd- en bijzinnen:

1. Maak de zin vragend; dan vind je de PV van de hoofdzin.

2. Verander de zin van tijd; dan vind je alle PV's.

3. Zoek van de zinnen alle PV's en O's.

4. Probeer of je tussen de PV en O een woord kunt invoegen.

      - Dat lukt niet: hoofdzin.

      - Dat lukt wel: bijzin.

Slide 25 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Er zijn dus een paar combinaties mogelijk:

1. {hoofdzin} + {hoofdzin}

Hij zwaait opa en oma uit, want die gaan een grote reis maken.

2. {hoofdzin} + (bijzin)

Hij hoopt dat hij opa en oma kan uitzwaaien.

3. (bijzin)+  {hoofdzin}

Omdat opa en oma op reis gaan, zwaait hij ze uit.

Slide 26 - Tekstslide

nevenschikkend voegwoord
Er zijn 5 ns voegwoorden: dus, en, maar, of, want

ns voegwoorden verbinden:
1- twee hoofdzinnen (Ik ging naar de bakker en ik kocht een brood)
2- twee bijzinnen van hetzelfde niveau (Ik zorg ervoor dat ik gezond eet en dat ik voldoende lichaamsbeweging heb)
3- twee woorden of woordgroepen (groot of klein ) (de grote man en het kleine kind)

Slide 27 - Tekstslide

Onderschikkend en nevenschikkend
Nevenschikkend : minimaal twee hoofdzinnen 
Bijv.: {hoofdzin Ik (ow) heb nooit geld bij me}, want {hoofdzin ik (ow) gebruik mijn pinpas}.
Onderschikkend: hoofdzin met bijzin(nen)
Bijv.: {hoofdzin Cheryll (ow) heeft besloten ( bijzin dat zij (ow) contant geld meeneemt) en ( bijzin dat ik (ow) met mijn pinpas betaal)}.

Slide 28 - Tekstslide

Noteer de voegwoorden
1 De vader van Rory moedigt haar aan, terwijl zij probeert te scoren.
2 Toen ik mijn Iphone liet vallen, zat er een flinke barst in.
3 Arthur had niet geleerd voor de toets, dus hij gokte de antwoorden.
4 Voordat Sam de deur uitging, pakte zij nog snel haar telefoon en zonnebril.

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 2 t/m 4 van Grammatica Woordsoorten H5 (blz 150 - 151).

Slide 30 - Tekstslide