4GT - lezen - herhaling + H3 - deel 2

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

4GT Lezen H3

+ herhaling theorie
 

deel 2

Herhaling

Waar kun je de hoofdzaken van een tekst vaak vinden?

1. In de titel
2. In de inleiding
3. In de kernzinnen
4. In het slot

Het tegenovergestelde van hoofdzaken is bijzaken.
Wat is geen bijzaak?

1. voorbeelden
2. de gegevens in de kernzinnen
3. details
4. uitleg

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?

In één zin het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd. 

Een samenvatting van de tekst in één zin.

Verbanden en signaalwoorden

1. Opsomming: zaken die bij elkaar horen worden achter elkaar opgenoemd
2. Tegenstelling: zaken die in de tekst tegenovergesteld zijn
3. Voorbeeld/toelichting: geeft meer info over een uitspraak die erbij staat
4. Chronologie: geeft tijdsvolgorde van gebeurtenissen aan
5. Oorzaak-gevolg: noemt oorzaken en gevolgen van iets
6. Voorwaarde: geeft aan wat er moet gebeuren voordat er iets anders kan gebeuren.
7. Redengevend: geeft aan waarom iemand iets vindt of doet

Tekstverbanden kun je herkennen aan signaalwoorden. Noem er vijf.

Bijvoorbeeld: omdat - daarom - vervolgens - ten eerste - daarnaast - maar - want - mits - ten gevolge van - neem nou - etc.

Sleep de signaalwoorden naar de bijbehorende tekstverbanden.

Let op: leer de tekstverbanden goed 

opsommend

tegenstellend

chronologie (tijdsvolgorde)

oorzaak-gevolg

toelichtend / voorbeeld

redengevend

voorwaardelijk

bovendien

maar

straks

hierdoor

bijvoorbeeld

tenzij

namelijk

want

als

toch

daarnaast

zoals bij

zodat

om 13.00u

Feiten, meningen en argumenten

Wat is een feit?

1. Een uitspraak die je kunt controleren.
2. De reden waarom je iets vindt.
3. Iets waarover je kunt discussiëren.
4. Waar de tekst vandaan komt.

Noem een voorbeeld van een mening

Iets wat iemand ergens van vindt. 

Je kunt erover discussiëren.

Welke uitspraken over argumenten zijn JUIST ?

1. Je gebruikt ze om je mening te ondersteunen.
2. Ze beginnen vaak met maar, hoewel en toch.
3. Ze beginnen vaak met omdat, want of daarom.
4. Je kunt ze baseren op feiten of op gevoel.

In deze tekst vind je ten minste één

1. feit
2. mening
3. argument
4. conclusie

Het zinsgedeelte na de pijl is een 

1. feit
2. mening
3. argument
4. conclusie

Welk woord in deze tekst is een mening?

Aan welk signaalwoord herken je de conclusie?

Heb je nog een vraag over leesvaardigheid? Zo ja, welke?

Huiswerk

In de online methode:

Lezen H3

Maak opdracht 4, 5 en 8

TERUG IN LES OM 

13.25u