Kapitel 1 - Grammatik B

Präsens der schwachen Verben
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Präsens der schwachen Verben

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wie war das nochmal?
Een zwak werkwoord vervoeg je door de esttenten-regel toe te passen:
Stap 1) Neem de stam van het werkwoord (haal -en/-n eraf)
Stap 2) Vul de juiste uitgang in


Slide 3 - Tekstslide

esttenten-regel (normaal)
stam
uitgang
ich
wohn
e
du
wohn
st
er/sie/es
wohn
t
wir
wohn
en
ihr
wohn
t
sie/Sie
wohn
en

Slide 4 - Tekstslide

esttenten-regel (stam op s-klank)
stam
uitgang
ich
reis
e
du
reis
t
er/sie/es
reis
t
wir
reis
en
ihr
reis
t
sie/Sie
reis
en

Slide 5 - Tekstslide

Jetzt wird geübt!

Slide 6 - Tekstslide

Ich            wohn
du             wohn
er/sie/es   wohn
wir            wohn
ihr             wohn  
sie/Sie      wohn
wohnen = wonen
-e
-st
-t
-t
-en
-en

Slide 7 - Sleepvraag


Ich _____ gerne.
A
back
B
backe
C
backst
D
backt

Slide 8 - Quizvraag


Wir _____ in Hamburg.
A
leben
B
lebst
C
lebe
D
lebt

Slide 9 - Quizvraag


Ihr _____ in Berlin.
A
wohne
B
wohnt
C
wohnst
D
wohnen

Slide 10 - Quizvraag


Er _____.
A
schreibet
B
schreibt
C
schreibst
D
schreibe

Slide 11 - Quizvraag


Ihr ________ den ganzen Tag!
A
rede
B
redest
C
redet
D
redt

Slide 12 - Quizvraag


Du _______ auf den Bus.
A
warte
B
wartet
C
warten
D
wartest

Slide 13 - Quizvraag

machen in het Duits het voltooid deelwoord is ............
A
gemachen
B
macht
C
gemachet
D
gemacht

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van het Duitse werkwoord suchen?
A
suchen
B
gesuchen
C
gesuchtet
D
gesucht

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van zijn in het Duits?
A
gebint
B
sein
C
geseint
D
gewesen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van spelen in het Duits?
A
gespiel
B
gespielt
C
gespielst
D
gespielen

Slide 17 - Quizvraag

(dürfen) Altes Glas ......... du nicht wegwerfen
A
durfst
B
darfst
C
dürfst

Slide 18 - Quizvraag

aardig vinden
____________ ihr diesen Lehrer?
A
Mögtet
B
Mag
C
Mögt
D
Mogt

Slide 19 - Quizvraag

Ergänze:
können:
Max ....... keine Rückfahrtkarte kaufen.
A
konnte
B
könnt
C
kanne
D
kann

Slide 20 - Quizvraag

Paula ..... einen Rock kaufen.

A
willst
B
wollt
C
will
D
wollen

Slide 21 - Quizvraag

wollen (ich)
1/10
A
will
B
wille
C
woll
D
wolle

Slide 22 - Quizvraag

Der, die oder das?

... Februar
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quizvraag

... Katze
der/die/das
4/5
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quizvraag

Mädchen
der/die/das
4/5
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quizvraag

Der, die oder das?
Sommer
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quizvraag

Suppe
der/die/das
5/5
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quizvraag

Landschaft
der/die/das
4/8
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quizvraag

Bäumchen
der/die/das
5/8
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quizvraag

der, die, das?

Bett
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quizvraag

Vervang het zelfstandig naamwoord:
Der Test ist einfach.
A
Sie
B
Er
C
Es

Slide 31 - Quizvraag

Vervang het zelfstandig naamwoord.

Wo steht der Tisch?
A
er
B
sie
C
es

Slide 32 - Quizvraag

Vervang het zelfstandig naamwoord.

Die Jacke ist neu.
A
er
B
sie
C
es

Slide 33 - Quizvraag


Gibt es noch Fragen?

Slide 34 - Tekstslide