wk 14: oefenen voor 2-t Taalvaardigheid H4 en H7 (herhalen zww/hww)

Lezen in je leesboek
timer
5:00
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen in je leesboek
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen voor deze les:

  • Je kunt het zww en hww in de zin aanwijzen en benoemen.
  • Je kent het persoonlijk voornaamwoord en kunt deze benoemen.
  • Je kent het bezittelijk voornaamwoord en kunt deze benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

herhaling vorige les (pers.vnw)

Persoonlijke voornaamwoorden zijn woorden als: ik, jij, hij, zij, jullie, wij, u, etc. en verwijst vaak naar personen. Je kunt het pers.vnw vervangen door een naam:

Zij gaat iedere donderdagavond naar de sportschool.
Chantal gaat iedere donderdagavond naar de sportschool.

Het is alleen een pers.vnw als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort: 'Het is een sombere dag'. --> pers.vnw
Anders is het een lidwoord: Het leesboek ligt altijd op zijn nachtkastje. --> lw

Slide 4 - Tekstslide

herhaling vorige les (bez.vnw)

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets of iemand is. Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als: jouw, uw, mijn, zijn, haar, mijne, zijne, ons, onze, etc. 

Een bez.vnw kun je verangen door een naam, je hoort dan een S achter de naam.

Heb je zijn schrift meegenomen?
Heb je Peters schrift meegenomen? 

Heeft de monteur jullie auto gerepareerd?
Heeft de monteur Paul en Peters auto gerepareerd? 

Slide 5 - Tekstslide

Kan hij (hen) wel horen achterin de zaal?
A
pers.vnw
B
bez.vnw

Slide 6 - Quizvraag

Ik vind (mijn) foto goed gelukt.
A
pers.vnw
B
bez.vnw

Slide 7 - Quizvraag

Waarom kan Lars (jouw) bestand niet uploaden?
A
pers.vnw
B
bez.vnw

Slide 8 - Quizvraag

Heeft (u) mijn naam wel goed geschreven?
A
pers.vnw
B
bez.vnw

Slide 9 - Quizvraag

herhaling vorige les (zww/hww)


1 werkwoord in de zin --> zww
Let op: Deze leerling kijkt altijd af bij zijn buurvrouw. zww = kijkt af

Meerdere werkwoorden in de zin? Volg dan de volgende stappen:

1. Staat er een vdw in de zin? Dan is dit een --> zww
2. Staat er geen vdw? Dan is het laatste ww in de zin een --> zww
Er zit altijd maar één zww in een zin.

Alle overige werkwoorden in de zin zijn een hulpwerkwoord (hww). 
Er kunnen meerdere hulpwerkwoorden in een zin zitten.

Slide 10 - Tekstslide

Noteer de werkwoorden en schrijf op 'zww' of 'hww'


1. Ik kan proberen deze toets alsnog te maken? 
2. Deze grote opdracht rond de leerlingen morgen af. 
3. Houd nou eens je mond!
4. Heeft hij zich bij jullie gemeld?
5. De brandweermannen konden de brand gelukkig op tijd blussen. 
6. Lees jij voor het slapen dit boek uit?
7. Ik heb het probleem gelukkig kunnen oplossen. 

Slide 11 - Tekstslide

De boekenlegger afmaken

Voorzetsel (vz)                                                    
zelfstandig naamwoord (znw)                       
bijvoeglijk naamwoord (bnw)                        
lidwoord (lw)
persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw
bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
zelfstandig werkwoord (zww)
hulpwerkwoord (hww)
Leren voor de toets

  • Neem de 4 leerwijzers in SOM door.
  • Maak een eigen aparte aantekening van onderdelen die je lastig vindt.
  • Oefen op jufmelis of maak opdrachten uit de methode opnieuw.
  • Vraag extra uitleg aan je docent als je nog te veel foutjes maakt. 

Slide 12 - Tekstslide

2-toets maken
  • Leg een leesboek naast je tafel op de grond.
  • Pak een zwarte of blauwe pen.
  • Vul je toetsblaadje in. De datum van vandaag is: 
  • 4 april.

Slide 13 - Tekstslide

H8 Reclame

Slide 14 - Tekstslide

Lesdoelen:


  • Je weet welke schrijfdoelen en tekstsoorten er zijn en kan daar voorbeelden bij zoeken.
  • Je weet dat een tekst is opgebouwd uit een inleiding, middenstuk en slot
  • Je kunt de inleiding, het middenstuk en slot aanwijzen in de tekst of zelf schrijven.

Slide 15 - Tekstslide

Tekstdoelen en soorten:

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht:

Ieder groepje krijgt een A3 papier. Verdeel dit papier over de breedte in 5 kolommen. Noteer achtereenvolgens in de kolommen: informeren, instructie geven, beschouwen, overtuigen en activeren.

Plak de voorbeeldteksten in de juiste kolom. Overleg goed met elkaar. 

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht reclame (1)

Deze reclame heb je vast al vaak gezien en is daarom toe aan een nieuwe slogan. Bedenk met je groepje een nieuwe bij dit product. Welk groepje is het origineelst?







Slide 18 - Tekstslide

Opdracht reclame (2)

Het leesdoel bij reclames is altijd 'activeren'. Op welke manier kun jij de lezer nog meer activeren om dit product te kopen zonder alleen een goede/leuke slogan? Bedenk één zin met je groepje. Welk groepje is het creatiefst?







Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide