Verslaglegging - Afstemmen op publiek (Blok 2 en 6)

Verslaglegging - Afstemmen op publiek
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Verslaglegging - Afstemmen op publiek

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Correctheid:
Wat wordt verstaan onder een correct verslag?

Slide 6 - Open vraag

Hoe zorg je ervoor dat je zo min mogelijk spelling en grammaticale fouten maakt?

Slide 7 - Open vraag

Duidelijkheid:
Hoe zorg je ervoor dat je verslag duidelijk is?
A
Je zet de spelling- en grammaticacontrole aan.
B
Je schrijft zo concreet mogelijk.
C
Je maakt korte, enkelvoudige zinnen.

Slide 8 - Quizvraag

Efficiëntie:
Wat wordt bedoeld met: gebruik zo weinig mogelijk woorden?
Schrijven is schrappen
Godfried Bomans en Herman Finkers zeiden het al: “Schrijven is schrappen.”

Veel mensen hebben de neiging hun zinnen langer te maken dan nodig is. Misschien denken ze dat het erbij hoort? Dat mensen je alleen serieus nemen als je tekst er interessant uitziet door omslachtige formuleringen? Of misschien denken ze dat alleen lange zinnen bewijzen dat je gevoel voor stijl hebt?

We kunnen je geruststellen: ook korte teksten worden serieus genomen. Nog sterker: ze worden veel beter gelezen! En wat ook plezierig is: je maakt veel minder snel stijlfouten.

Dus wat houdt je tegen? Heb je een tekst geschreven? Kruip in de huid van de lezer en schrap alles wat overbodig of niet relevant is. Bedenk daarbij ook dat mensen niet meer gewend zijn lange epistels te lezen. Ze zappen. Dat geldt vooral voor commerciële teksten.

Je motto moet zijn: “Mijn doelgroep heeft geen boodschap aan mijn boodschap.” Lezers slaan een ingewikkelde boodschap het liefste over. Ze willen in hapklare brokken lezen wat zij eraan hebben of wat er van hen wordt verwacht. Dus hou het kort.

Dat was ‘t. Simpel hè?

Toch nog even controleren?
Doe dan deze test.

Slide 9 - Open vraag

Schrijven is schrappen
Veel mensen hebben de neiging hun zinnen langer te maken dan nodig is. Misschien denken ze dat mensen je alleen serieus nemen als je tekst er interessant uitziet door omslachtige formuleringen? Of denken ze dat alleen lange zinnen bewijzen dat je gevoel voor taal hebt?
We kunnen je geruststellen: ook korte teksten worden serieus genomen. Sterker nog: ze worden veel beter gelezen! En wat ook plezierig is: je maakt veel minder snel (stijl)fouten. Dus wat houd je tegen? Kruip in de huid van de lezer en schrap alles wat overbodig of niet relevant is. Lezers slaan een ingewikkelde boodschap het liefste over. Ze willen in hapklare brokken lezen wat zij eraan hebben of wat er van hen wordt verwacht. Dus hou het kort. Dat was ‘t. Simpel hè? 






Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Efficiëntie:
Schrijf efficiënt, gebruik zo weinig mogelijk woorden in je verslag. Hoe doe je dat?

Er zijn meer antwoorden goed
Schrijven is schrappen
Godfried Bomans en Herman Finkers zeiden het al: “Schrijven is schrappen.”

Veel mensen hebben de neiging hun zinnen langer te maken dan nodig is. Misschien denken ze dat het erbij hoort? Dat mensen je alleen serieus nemen als je tekst er interessant uitziet door omslachtige formuleringen? Of misschien denken ze dat alleen lange zinnen bewijzen dat je gevoel voor stijl hebt?

We kunnen je geruststellen: ook korte teksten worden serieus genomen. Nog sterker: ze worden veel beter gelezen! En wat ook plezierig is: je maakt veel minder snel stijlfouten.

Dus wat houdt je tegen? Heb je een tekst geschreven? Kruip in de huid van de lezer en schrap alles wat overbodig of niet relevant is. Bedenk daarbij ook dat mensen niet meer gewend zijn lange epistels te lezen. Ze zappen. Dat geldt vooral voor commerciële teksten.

Je motto moet zijn: “Mijn doelgroep heeft geen boodschap aan mijn boodschap.” Lezers slaan een ingewikkelde boodschap het liefste over. Ze willen in hapklare brokken lezen wat zij eraan hebben of wat er van hen wordt verwacht. Dus hou het kort.

Dat was ‘t. Simpel hè?

Toch nog even controleren?
Doe dan deze test.
A
Schrijf concreet.
B
Herhaal informatie zo min mogelijk.
C
Schrijf in hapklare brokken, dat is prettig voor de lezer.

Slide 12 - Quizvraag

Wat zijn overbodige woorden, opvulwoorden?



Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Woorden die je weg kunt laten.
B
Woorden die (eigenlijk) niets toevoegen aan een tekst.
C
Woorden die niet zeggen wat je bedoelt.
D
Woorden waarmee je je tekst opvult.

Slide 13 - Quizvraag

Gepastheid:

Waar houd je rekening mee als je je verslag schrijft?
Welk antwoord vat het het beste samen?
A
Wat nette woorden zijn.
B
Geen vieze woorden gebruiken.
C
Schrijf professioneel, objectief en zakelijk
D
Houd rekening met wie de lezer is.

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van ongepaste woorden/zinnen in jouw verslag?

Denk aan professioneel, objectief en zakelijk taalgebruik.
Er zijn meerdere antwoorden goed
A
Aysa is een leuke leerling.
B
We hebben in de kring gezeten en een gesprek gevoerd.
C
Mijn praktijkopleider leert mij hoe ik mijn lesvoorbereiding moet invullen.
D
De meester zegt dat de kinderen moeten luisteren.

Slide 15 - Quizvraag

Hoe kun je een verslag aantrekkelijk maken?

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

Voeg een screenshot (control + shift + S) toe van de plek waar je de opmaakstijl van je illustraties kun aanpassen.

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Hoe kun je een objectief en zakelijk verslag, prettig leesbaar houden maar toch een 'eigen tintje' eraan geven?

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Welke woorden zijn voorbeelden van vaktaalwoorden / professioneel taalgebruik?


A
kringgesprek
B
differentiëren
C
evalueren
D
kopiëren

Slide 24 - Quizvraag

Welke woorden zijn voorbeelden van vaktaalwoorden / professioneel taalgebruik?


A
schoolplein
B
interieur
C
differentiëren
D
touwtje springen

Slide 25 - Quizvraag

Welke woorden zijn voorbeelden van vaktaalwoorden / professioneel taalgebruik?


A
whitebord
B
teller en noemer
C
hoofdgedachte
D
argumenten

Slide 26 - Quizvraag