5.1 deel 2 soortelijke warmte & smeltwarmte

5.1 deel 2
Vandaag gaan wij soortelijke warmte en smeltwarmte behandelen. Deze begrippen staan op blz 145
Tijdens mijn uitleg graag de microfoons uit. Zodat iedereen het goed kan horen. Je kan wel tussendoor chatten.
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NaskMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

5.1 deel 2
Vandaag gaan wij soortelijke warmte en smeltwarmte behandelen. Deze begrippen staan op blz 145
Tijdens mijn uitleg graag de microfoons uit. Zodat iedereen het goed kan horen. Je kan wel tussendoor chatten.

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les
We hebben geleerd wat warmte was en zijn eenheid.
Warmte is een van de vele vormen van energie.
Warmte heb je nodig om een stof te laten veranderen van temperatuur. Geef je een stof energie kan de energie omhoog gaan. Raakt een stof warmte kwijt gaat de temperatuur omlaag.
De eenheid van warmte is Joule met afkorting J

Slide 2 - Tekstslide

Soortelijke warmte
Soortelijke warmte is een stofeigenschap. Dus voor elke stof geldt er een ander getal. 
Soortelijke warmte is opgebouwd uit 3 andere grootheden namelijke:  Warmte, massa en temperatuur.
Daarom zeggen we ook de eenheid van soortelijke warmte is 
 Joule per kilogram per graden celsius.   Afgekort schrijven wij het zo:  J/kg/°C

Slide 3 - Tekstslide

Wat is nu precies soortelijke warmte
Soortelijke warmte betekent dus: Hoeveel warmte heeft een stof nodig, die precies 1,0 kg weegt om die precies 1,0 °C hoger te laten maken. Voor elke stof is daar een ander getal voor.
De soortelijke warmte van water is 4180 J/kg/°C. Dus dat betekent voor elke graad celsius omhoog moet je 4180 aan energie geven aan water als je precies 1,0 kg aan water hebt.

Slide 4 - Tekstslide

Paar voorbeelden van stoffen met soortelijke warmte
Dus water heeft een soortelijke warmte van 4180 J/kg/°C.
Hieronder van andere stoffen:
IJzer is 460 J/kg/°C
Olijfolie is 1650 J/kg/°C
Alluminium is 880 J/kg/°C
Ethanol (alcohol) is 2460 J/kg/°C
Regel: Hoe hoger het getal, hoe meer energie je nodig hebt om het stof op te warmen.

Slide 5 - Tekstslide

Rekenen met soortelijke warmte
De formule die wij gaan gebruiken is:
Q = Warmte in Joule (J)
c = soortelijke warmte in J/kg/°C
m = massa in Kilogram (kg)  Let op altijd in kilogram rekenen!!
          = temperatuurverschil dus (warm - koud)


Q=cmΔT
ΔT

Slide 6 - Tekstslide

voorbeeldsom
Je wilt theezetten voor je familie dus je gaat 1,5 kg water die 20 °C is in de waterkoker zetten. De waterkoker verwarmt het water tot 100 °C. De soortelijke warmte van water is 4180 J/kg/°C.
Bereken hoeveel warmte de waterkoker gebruikt om het water te verwarmen.
2 Q = 4180 x 1,5 x 80                           ( temperatuurverschil 100-20 = 80)
3 Q = 501600 J = 501,6 kJ          (het getal delen door 1000 dan krijg je kilojoule)
moeilijker dan deze vraag krijg je niet of anders gesteld.
Q=cmΔT

Slide 7 - Tekstslide

smeltwarmte
Water in een vaste vorm noemen wij ijs. IJs kan smelten als de temperatuur hoger dan 0 °C is. 
Als je een blok ijs hebt van 1,0 kg. Dan moet je zoveel warmte geven voordat alle ijs gesmolten is tot water. Pas daarna zal de temperatuur verder stijgen. Zolang ijs nog niet helemaal gesmolten is blijft de temperatuur 0 °C.
Je hebt 334000 J of 334 kJ nodig om 1 kg water te smelten. Dit noemen wij de smeltwarmte van ijs. Voor elke stof is de smeltwarmte een ander getal.
Dus smeltwarmte is een stofeigenschap.

Slide 8 - Tekstslide

paar voorbeelden van smeltwarmte bij andere stoffen
methaan (aardgas) is 58 J/kg
benzine is 127 J/kg

De eenheid van smeltwarmte is Joule per kilogram
afgekort J/kg

Slide 9 - Tekstslide

huiswerk maak paragraaf 1 af.
vragen: 8 t/m 12 + 14 en 15

Slide 10 - Tekstslide