Toets formuleren en stijl 10-14

1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijk om te bestuderen
  • Verschillen op woordniveau, zinsniveau en tekstniveau
  • Voor wie is de tekst bedoeld? Wat is je publiek?
  • Wat kun je doen om bondig te formuleren?
  • Wat kun je doen om begrijpelijker te formuleren?
  • Wat kun je doen om nauwkeuriger te formuleren?
  • Wat is het verschil tussen een actieve en passieve zin?
  • Werkwoordspelling
  • Interpunctie

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vermist: lapjeskat met de volgende TYPERENDE KENMERKEN: zwart met witte pootjes en blauwe ogen.
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De lockdown moet snel over zijn, omdat als leerlingen nog langer binnen zitten ze ongelukkig worden.
A
Tangconstructie
B
Dat/als-constructie
C
Incongruent
D
Geen fout

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke fout?
De handige vader repareerde, vrolijk een Frans liedje fluitend dat hij kende van de radio, de laptop van zijn dochter.
A
tautologie
B
tangconstructie
C
contaminatie
D
foutieve samentrekking

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ab Osterhaus, de niet aan het RIVM verbonden, bekende viroloog, is een expert op het gebied van corona.
A
Tangconstructie
B
Naamwoordstijl
C
lijdende vorm

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijfstijl is:

A
wat en hoe je iets schrijft
B
het gebruik van schuine letters in een verhaal

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De tuin wordt door Vita prachtig beschreven.
A
Tangconstructie
B
Naamwoordstijl
C
Lijdende vorm

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het bereiken van een groot publiek is belangrijk.
A
tangconstructie
B
naamwoordstijl
C
lijdende vorm

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De raad kan voor een wethouder die voor langere tijd met verlof gaat, een vervanger benoemen.

A
Tangconstructie
B
Naamwoordstijl
C
lijdende vorm

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De raad kan voor een wethouder die voor langere tijd met verlof gaat, een vervanger benoemen.

A
Tangconstructie
B
Naamwoordstijl
C
lijdende vorm

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

lijdende vorm (passieve vorm)
naamwoordstijl 
3 Vele inwoners werden bedreigd en uit hun huizen gejaagd door de troepen die het land zonder toestemming waren binnengedrongen.
4 De literaire bestseller werd geschreven door de veelbelovende debutant.
5 De doelstelling van het natuurreservaat is het behoud van de natuurlijke habitat van de kalkoengier en de grauwe kiekendief.

9 Het vastleggen van popconcerten door het maken van geluidsopnamen is helaas niet toegestaan.
10 Er werd in de media op grote schaal aandacht besteed aan de formatie van ons huidige kabinet.

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord hoort op de lege plek?

Ik heb het ... al verteld.
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 13 - Quizvraag

Gebruik het stappenplan:
1) Is het een bezittelijk voornaamwoord? Gebruik hun.
2 Is het een persoonlijk voornaamwoord? Bedenk dan:
- Is het een onderwerp? Gebruik zij.
- Is het een lijdend voorwerp of staat er een voorzetsel? Gebruik hen.
- Is het een meewerkend voorwerp zonder 
Welk woord hoort op de lege plek?

Ik heb niks voor ... meegenomen.
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 14 - Quizvraag

Extra: ook 'van' en 'met' zijn een voorzetsel. Dus het is ook:
- Ik heb niks van hen aangenomen.
- Ik ben niet met hen meegereisd.


Welk woord hoort op de lege plek?

Ik geloof niet dat ... dat hebben gezegd.
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 15 - Quizvraag

Bedenk:

Is het een bezittelijk voornaamwoord? Gebruik hun.

Is het een persoonlijk voornaamwoord? Bedenk verder:
Is het een onderwerp? Gebruik zij.
Is het een lijdend voorwerp of staat er een voorzetsel? Gebruik hen.
Is het een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel? Gebruik hun.
bij welke van deze zinnen is het bijwoord bij een ander bijwoord gebruikt?
A
zij kan heel goed zingen
B
zij liep snel door
C
morgen hebben we een volleybal toernooi
D
het is een hele saaie les

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de BIJWOORDEN?
A
in, op, onder
B
gedurende, tijdens, te
C
heel, niet, snel
D
erg, wel, over

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn bijwoorden?

Bijwoorden ...
A
geven extra informatie bij een werkwoord.
B
geven extra informatie bij een zelfstandig naamwoord.
C
geven extra informatie bij een bijvoeglijk naamwoord.
D
geven extra informatie bij een ander bijwoord.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een zuivere metafoor?
A
Mijn opa rookte als een schoorsteen
B
Het schip danste op de golven
C
Niemand wil vriendin zijn met zo'n heks

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een metafoor?
A
Mijn opa rookte als een schoorsteen
B
Het schip danste op de golven
C
Niemand wil vriendin zijn met zo'n heks

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef de metafoor aan:
Met carnaval had ik iedere ochtend een spijker in mijn kop.
A
Met carnaval had ik
B
iedere ochtend
C
een spijker in mijn kop

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zit in onderstaande zin een metafoor?

We zagen de zilveren reiger landen op Schiphol.
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een eufemisme?
A
verbloemende uitdrukking
B
verbloemende uitdrukking
C
verbloemende uitdrukking
D
verbloemende uitdrukking

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'De dierenarts heeft vandaag het konijn laten inslapen.'
A
eufemisme
B
understatement

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Eufemisme
Understatement
Ironie
Repetitio
Pleonasme
Tautologie
Antithese
Paradox
Hyperbool
De boerderij lag eenzaam en verlaten tussen de korenvelden.

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een hyperbool en een understatement
A
Bij de één som je een aantal dingen op, bij de ander niet
B
Bij de één gebruik je beeldspraak om je zin beter uit te drukken
C
Bij de één overdrijf je en bij de ander verzwak je
D
Bij de één versterk je, bij de ander niet

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een hyperbool?
A
Een overdrijving
B
Een tegenstelling
C
Een druk persoon
D
Een verkleining

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande stijlfiguren is een hyperbool?
A
'nat water'
B
'brullende motor'
C
'vlug sjokken'
D
'eeuwen op iemand wachten'

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk van deze zijn hyperbool?
A
Die paar tellen duren een mensenleven.
B
Ik verveel me dood.
C
Je kamer is net een varkensstal.
D
Die directeur heeft wel een leuk salarisje.

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een goed voorbeeld van een pleonasme?
A
De snelle fietser
B
De witte sneeuw
C
Het dikke boek

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

waar is sprake van pleonasme?
A
roze etui
B
houten stoel
C
ronde cirkel
D
glazen raam

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg Pleonasme
A
deel van woord nog eens in een ander woord uitgedrukt
B
2x hetzelfde zeggen met een ander woord
C
2 woorden aan elkaar geplakt
D
vast vz wordt 2x genoemd

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hier dubbelop (pleonasme)?
A
gele kanariepiet
B
mooi boek
C
houten boomstam
D
prima start

Slide 33 - Quizvraag

Jullie
Vermist: lapjeskat met de volgende TYPERENDE KENMERKEN: zwart met witte pootjes en blauwe ogen.
A
stijlfiguur
B
stijlfout

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De ambulance en de brandweer HAASTTEN zich SNEL naar de plek van het ongeluk.
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De ambulance en de brandweer HAASTTEN zich SNEL naar de plek van het ongeluk.
A
stijlfiguur
B
stijlfout

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Janus heeft bovendien zijn loon ook verdubbeld.
A
tautologie
B
eufemisme
C
understatement
D
ironie

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De docent zegt tegen een leerling die te laat in de les komt:
je bent mooi op tijd; sorry dat ik te vroeg begonnen ben.

Van welke stijlfiguur is hier sprake?
A
sarcasme
B
ironie
C
cynisme
D
woordspeling

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jij stond zeker achteraan toen de intelligentie werd uitgedeeld
A
Ironie
B
Sarcasme
C
cynisme

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur herken je?

Voor de radio heb jij wel een mooi gezicht.
A
sarcasme
B
ironie
C
cynisme

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees goede boeken, ZOALS BIJVOORBEELD ‘Magnus’.
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nu weten jullie VAST en ZEKER alles over stijlfouten?
A
stijlfiguur
B
stijlfout

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het neologisme 'woonschaamte'?
Denk aan de huidige woningnood!
A
schaamte om een huis te zoeken
B
een woning waar je rode uitslag van krijgt
C
schaamte, omdat je zelf een fijne woonplek hebt
D
schaamte voor het huis waarin je woont

Slide 43 - Quizvraag

C
Schaamte die iemand voelt of volgens sommigen zou moeten voelen, omdat hij in vergelijking met anderen die moeilijk aan geschikte woonruimte kunnen komen, zeer gunstige woonomstandigheden heeft. 

Wat is dit woord?
'gaarne' (ander woord voor graag)
timer
0:30
A
neologisme
B
leenwoord
C
archaïsme

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is neologisme
A
Een vorm van beeldspraak
B
Letterlijk taalgebruik
C
Nieuwe woorden

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De taal moet vrij zijn van vreemde invloeden
Een nieuw verzonnen woord
Een ouderwets woord
De overheersende stroming in de Nederlandse schilderkunst van de 17e eeuw.
Archaïsme
Barok
Burgerlijk realisme
Neologisme
Antropocentrisme
Empirisme
Humanisme
Realisme
Classicisme
Purisme

Slide 46 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de betekenis van archaïsmen?
A
nieuwe woorden
B
ouderwetse taal

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent 'zo bondig mogelijk'?
A
Zo netjes mogelijk
B
Zo kort mogelijk
C
Zo aantrekkelijk mogelijk
D
Zonder bijzinnen

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We bezoeken graag Spaanse badsteden, zoals bijvoorbeeld Salou, Alicante en Benidorm.
A
te veel hulpwerkwoorden
B
te veel bijwoorden/bijvoeglijk naamwoorden
C
pleonasme
D
tautologie

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De paddenstoelen stonden in een ronde cirkel.
A
te veel hulpwerkwoorden
B
te veel bijwoorden/bijvoeglijk naamwoorden
C
pleonasme
D
tautologie

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ben naar huis gelopen.
Het laatste werkwoord is een:
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies