2b3 CH5 gram H herhaling

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Chapitre 5: Objectif santé

Grammaire:

Een vraag stellen 

Répéter:
grammaire H

In het Frans zijn er in totaal 3 manieren om een zin vragend te maken.
Voor het proefwerk is het belangrijk dat je er in elk geval 2 kent en kunt toepassen.

Kijk goed naar de 3 verschillende manieren in de volgende slides.
Ik laat het zien aan de hand van de volgende zin:

Tu vas à l'école? --> Ga jij naar school?

Grammaire H:
manier 1 & 2

Manier 1

Schrijf de zin over en zet er in plaats van een punt een ? achter.

Tu vas à l'école. --> Tu vas à l'école?

Manier 2

Begin de zin met est-ce que en zet daarna de rest van de zin erachter. Vergeet het vraagteken niet!

Tu vas à l'école. --> Est-ce que tu vas à l'école?

Grammaire H:

manier 3, inversie

Inversie: Het omdraaien van de persoonsvorm en het onderwerp.

In het Frans betekent dit: de eerste 2 woorden van de zin omdraaien.

Tu vas à l'école. --> Vas-tu à l'école?

Het is heel belangrijk dat je het koppelstreepje niet vergeet!

Maak van de volgende zin een vraagzin (zonder vraagwoord) op 2 verschillende manieren: Tu as faim.

Maak van de volgende zin een vraagzin op 2 verschillende manieren:

Tu prends toujours le petit déjeuner.

Maak van de volgende zin een vraagzin op 2 verschillende manieren:

Ils aiment les oeufs.

Welke Franse vraagwoorden
ken je?

Grammaire H:

Een vraag stellen met een vraagwoord

Je kan natuurlijk ook een vraagwoord gebruiken bij een vraagzin. Hiervoor kan je het beste manier 1 of 2 gebruiken.
Het vraagwoord zet je dan aan het begin of einde van de zin (manier 1) of je begint met het vraagwoord, gebruikt dan est-ce que en vervolgens de rest van de zin (manier 2). 
Où:                waar
Quand:           wanneer
Comment:       hoe
Combien:        hoeveel
Pourquoi:        waarom
Qui:               wie
Que / Qu'est-ce que: wat

Kies de juiste vraag:
Je vais au collège.

1. Tu vas quand ?
2. Tu vas où ?
3. Tu vas comment ?

Kies de juiste vraag:
Nous rentrons aujourd'hui.

1. Vous rentrez quand?
2. Vous rentrez comment?
3. Vous rentrez combien ?

Kies de juiste vraag:
J'ai mal à la tête.

1. Pourquoi tu as ?
2. Quand tu as ?
3. Qu'est-ce que tu as ?

Mannelijk enkelvoud

Vrouwelijk enkelvoud

Mannelijk meervoud

Vrouwelijk meervoud

quel

quels

quelle

quelles

quelles

quel

quels

quelle

sont les solutions (v)?

est le livre de Pierre?

sont les cadeaux (m)?

est la vérité?

Maak de zin vragend met: est-ce que

On parle français où?

Maak de zin vragend met onderstaand vraagwoord

Il a visité Paris (wanneer)

Exercice: Quelle histoire! 

Finis la BD:

- Regarde l'image
- Imagine la suite, dessine 

et remplis les dialogues

schrijfopdracht

Maak opdracht 33a in jouw schrift