7.2 - Populaties H4

Hoofdstuk 7 - Soorten en relaties
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 7 - Soorten en relaties

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 7 - Soorten en relaties
7.1 - Soorten
7.2 - Populaties
7.3 - Samen leven
7.4 - Relaties
7.5 - Voedselketens

Slide 2 - Tekstslide

7.1 - Soorten
Herhaling

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een abiotische factor?
A
Lucht
B
Concurrentie
C
Voedsel
D
Ziekteverwekkers

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn abiotische factoren?
A
De invloeden afkomstig van de levende natuur
B
De invloeden afkomstig van de levenloze natuur
C
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
D
A en B

Slide 5 - Quizvraag

Wat is geen biotische factor
A
aantal rijpe bananen in het woud
B
aantal gorilla's in het woud
C
aantal chimpansees in het woud
D
de hoeveelheid regen in het woud.

Slide 6 - Quizvraag

De ijsbeer (Ursus maritimus) en bruine beer (Ursus arctos) behoren tot dezelfde soort
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

In een tropische zee leven drie krabbensoorten A, B en C. Voor krab A liggen de tolerantiegrenzen bij 18 en 40°C , voor krab B bij 22 en 41°C en voor krab C bij 20 en 34°C. In een gedeelte van een tropische zee schommelt de temperatuur tussen de 20 en 36°C.
Welke krab(ben) kan (kunnen) daar voorkomen wanneer alle overige milieufactoren gunstig zijn?
A
A
B
B
C
C

Slide 8 - Quizvraag

Het tweede deel van de wetenschappelijke naam is de soortnaam
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Welke van de volgende wetenschappelijke namen is goed geschreven?
A
Agaricus bisporus
B
monstera deliciosa
C
Amoeba Proteus
D
escherichia Coli

Slide 10 - Quizvraag

De wetenschappelijke naam voor een soort bestaat uit een
A
familienaam en soortaanduidling
B
domeinnaam en geslachtsnaam
C
soortaanduiding en populatienaam
D
geslachtsnaam en soortaanduiding

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdstuk 7 - Soorten en relaties
7.1 - Soorten
7.2 - Populaties
7.3 - Samen leven
7.4 - Relaties
7.5 - Voedselketens

Slide 12 - Tekstslide

7.2 - Populaties

Slide 13 - Tekstslide

Doelen van de paragraaf
Je weet wat een populatie is en hoe je de populatiedichtheid berekent
Je kan uitleggen wat draagkracht inhoudt en wanneer sprake is van een plaag
Je kan omschrijven wat een exoot is
Je weet wat de levenscyclus inhoudt
Je weet wat een monocultuur inhoudt en wat voor- en nadelen er van zijn
Je kan benoemen hoe ongewenste populaties kunnen worden bestreden
Je kan uitleggen hoe een kloon kan ontstaan

Slide 14 - Tekstslide

Begrippen in deze paragraaf
Je kan vraagstukken oplossen over de volgende begrippen:
Populatiedichtheid
Dynamisch evenwicht
Draagkracht
Plaag
Exoot
Monocultuur
Kloon

Slide 15 - Tekstslide

Populatiedichtheid - konijnen?

Slide 16 - Tekstslide

Wat gebeurt er als de populatiedichtheid te groot wordt?

Slide 17 - Tekstslide

Dynamische populatiedichtheid
Factoren die populatiedichtheid beïnvloeden

Slide 18 - Tekstslide

Natuurlijke vijand van konijn (vos) verdwijnt. Wat gebeurt er?

Slide 19 - Tekstslide

Introductie konijn+
Wat gebeurt er?

Slide 20 - Tekstslide

Monocultuur
Wat houdt dat in?

Slide 21 - Tekstslide

Kloon vs. 'gewoon' organisme
Wat is het verschil?

Slide 22 - Tekstslide

Aan het werk
Opdrachten
Samenvatting
Mindmap

Slide 23 - Tekstslide

Vragen over 7.2
Kijk wat je al/nog weet

Slide 24 - Tekstslide

Wat is een POPULATIE
A
Een groep planten of dieren van dezelfde soort die in hetzelfde gebied leven
B
Een groep dieren die in hetzelfde gebied leven
C
Verschillende planten en dieren die in hetzelfde gebied leven
D
Een groep dieren die voedsel voor elkaar zijn

Slide 25 - Quizvraag

Stelling: Wanneer de populatiegrootte toeneemt, neemt automatisch ook de populatiedichtheid toe.
A
Altijd waar, omdat er nu meer dieren zijn
B
Altijd waar, omdat er nu meer dieren per m2 zijn
C
Niet altijd waar, de dieren kunnen zich ook meer verspreiden
D
Niet waar, de dichtheid heeft niets te maken met de grootte

Slide 26 - Quizvraag

waardoor leidt overschrijding van draagkracht meestal tot een lagere draagkracht?
A
de dieren zijn dood
B
voedselbronnen zijn uitgeput
C
het systeem schiet door

Slide 27 - Quizvraag

Een soort is een invasieve exoot als deze..
A
..uit het buitenland komt.
B
..uit een ander leefgebied komt en zich in het nieuwe gebied voortplant.
C
..bestaande soorten bejaagt.
D
uit een ander leefgebied komt en zijn nieuwe ecosysteem verstoort.

Slide 28 - Quizvraag

Je spreekt van een plaag als..
A
de meerderheid van de mens last van een soort ervaart
B
de populatiegrootte een bepaalde grens overschrijdt
C
populatiegrootte zo is dat 't ecosysteem het niet kan dragen

Slide 29 - Quizvraag

Met een monocultuur heb je minder kans op een plaag
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Bij klonen spreek je van...
A
Geslachtelijke voortplanting
B
Ongeslachtelijke voortplanting

Slide 31 - Quizvraag