- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen voor Nederlands op je tafel
- Ga alvast lezen in je leesboek
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2
In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.
Onderdelen in deze les
Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen voor Nederlands op je tafel
- Ga alvast lezen in je leesboek
Slide 1 - Tekstslide
Lezen
timer
10:00
Slide 2 - Tekstslide
Huiswerk check
Zijn er nog vragen bij bepaalde opdrachten.
timer
3:00
Slide 3 - Tekstslide
Lesdoelen
In deze paragraaf herhaal je:
• de tekstdoelen informeren, overtuigen, activeren, amuseren;
• verwijswoorden.
In deze paragraaf leer je:
• de tekstdelen inleiding, kern en slot herkennen;
• de signaalwoorden herkennen die een voorbeeld aangeven.
Slide 4 - Tekstslide
Voorkennis
Wat weet jij al over verwijswoorden?
Slide 5 - Tekstslide
Verwijswoorden
Als je naar het woord “verwijswoord” kijkt, kun je al opmaken dat er ergens naar verwezen wordt. Een verwijswoord is dan ook een woord dat naar een ander woord wijst. Het gaat dan om een woord of begrip dat al eerder in de tekst behandeld is en soms om een woord dat later behandeld wordt (vaak nog in dezelfde zin en alinea).
In sommige gevallen komt het verwijswoord eerst. Bijvoorbeeld in deze zinnen:
‘Wil je dit paar hebben?’ vroeg mijn moeder en ze wees naar de groene laarzen.
Hun tassen hingen in de weg en dus vroeg de meester Koen en Mehmet ze ergens anders op te hangen.
Wil je weten waar een verwijswoord naar verwijst? Stel dan een vraag die begint met wie, wat, waar of welk(e).
Slide 6 - Tekstslide
Voorbeeld
De ijsvogel komt vooral af op schoon water. Hier zit hij vaak roerloos op zijn prooi te wachten. Die vangt hij door in het water te duiken.
Waarnaar verwijst hij in de 2e zin?
Stel de vraag: wie of wat zit vaak roerloos op zijn prooi te wachten?
woorden oefen met de woordtrainer of lezen in je leesboek
Niet klaar? dan is dit je huiswerk
Slide 10 - Tekstslide
Afsluiting
Waar verwijzen de onderstreepte woorden naar?
Hennie gaat graag vissen op donderdagmiddag. Dan is het lekker rustig bij de beek in het bos achter zijn huis. Hij maakt dan een uitgebreide lunch klaar en kan daar uren zitten genieten. Ook al vangt hij helemaal niks, Hennie heeft een topmiddag.