Sterke werkwoorden t.t.

Hoe vervoeg je "fahren" in het Duits in de ich-vorm?
1 / 17
volgende
Slide 1: Woordweb
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoe vervoeg je "fahren" in het Duits in de ich-vorm?

Slide 1 - Woordweb

Verwarring verleden tijd!
Hoe vervoeg je "fahren" in het Duits in de ihr-vorm?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vervoeg je "fahren" in het Duits in de Sie-vorm?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Tipp:
Denk aan (fe)esttenten: 
e > ich
st > du
t  > er/sie/es/man
en > wir
t > ihr
en > sie/ Sie

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden in de t.t.
Leerdoel: Ik ken de bijzonderheden van sterke werkwoorden in het Duits, die een ,,a" en een ,,e" in de stam hebben en kan ze toepassen.

Slide 5 - Tekstslide

Sterk ww vs zwak ww? Aantekening laten maken met voorgestructureerd blad.
Bijzonderheid 1: A-Umlaut
Sterke ww met een ,,a" in de stam krijgen in de t.t. bij du & er/sie/es/man een Umlaut op de a > ä
ich                         fahre   -  schlafe - trage
du                          fährst  - schläfst - trägst
er/sie/es man   fährt    - schläft   -  trägt
wir                          fahren - schlafen - tragen
ihr                           fahrt  -    schlaft    - tragt
sie/ Sie                 fahren - schlafen - tragen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijzonderheid 2: e/i-Wechsel
Bij sterke ww met een ,,e" in de stam verandert deze in de t.t. bij du & er/sie/es/man meestal in een i of ie:
Een korte e  > i                                                             Een lange e > ie
ich                        spreche   - sehe
du                         sprichst   - siehst 
er/sie/es man  spricht - sieht
wir                         sprechen - sehen
ihr                          sprecht - seht
sie/ Sie                 sprechen - sehen


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitzondering: 
Geben & nehmen & gehen:  
du                          gibst - nimmst - gehst
er/sie/es/man  gibt - nimmt - geht
                              

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toepassen:
1. Bepaal of je een sterk werkwoord hebt.

2. Zo nee? Vervoeg het werkwoord op de normale manier (dus feesttenten!)
Zo ja? Kijk of je te maken hebt met een werkwoord met een a of e in de stam?

3. Zo nee? Vervoeg het werkwoord op de normale manier.
Zo ja? Kijk of je te maken hebt met du of er/sie/es/man.

3. Zo ja? Past de regels van de bijzonderheid toe en vervoeg dan ook op de normale manier.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie viele Bücher .......... (lesen) du im Jahr?
A
liest
B
list
C
läs
D
lest

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wir ....................... (essen) Pizza.
A
essen
B
issen
C
ässen
D
isst

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

............... (halten) der Bus vor der Schule?
A
halten
B
hielt
C
hilt
D
hält

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

........... (helfen) er dir bei der Arbeit?
A
hielft
B
hilft
C
hälft
D
helft

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wann .............. (anfangen) die Vorstellung an?
A
fangen
B
fangt
C
fingt
D
fängt

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik denk dat dit mij, met wat oefening, wel gaat lukken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Was weißt du noch über die Grammatik von letzter Woche? Notiere so viel wie möglich!

Slide 16 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat weten we nog van de sterke w.w. in het Duits? Noteer!

Slide 17 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies