5.4 "oog en bril"

hst 5.4 "oog en bril"
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

hst 5.4 "oog en bril"

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt de onderdelen van het oog benoemen.
  • Je kunt de functie van de pupil uitleggen.
  • Je kunt uitleggen wat accommoderen van de ooglens is.
  • Je kunt uitleggen welke lens bijziendheid kan corrigeren.
  • Je kunt uitleggen welke lens verziendheid kan corrigeren.

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
filmpje
uitleg
filmpje wat is bijziendheid
verziend
oudziend
AAN DE SLAG

Slide 3 - Tekstslide

paragraaf 4

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

De belangrijkste onderdelen van het oog

Slide 6 - Tekstslide

Het beeld komt ondersteboven op het netvlies.

Slide 7 - Tekstslide

Werking van het oog

Slide 8 - Tekstslide

Iris en pupil
Hoe meer licht er op het oog valt, hoe kleiner de pupil is. 
Dit om netvlies te bechermen, te veel licht zorgt voor beschadiging van netvlies.

Rode ogen bij foto maken: dit zijn de bloedvaten achter het netvlies. 
Dubbele flits: bij eerste verkleind de iris, foto wordt gemaakt bij tweede flits

Slide 9 - Tekstslide

  • Pupil is de opening in de iris (de gekleurde gedeelte van de oog)
  • Veel licht - pupil klein
  • Weinig licht - pupil groot

Slide 10 - Tekstslide

accommoderen
Als een voorwerp dichterbij komt wordt de lens boller.

Accommoderen : lens platter of boller maken

Slide 11 - Tekstslide

Accomoderen
Beeld moet precies op netvlies komen om scherp te zien, om dit te doen accomodeert je oogbol. Je spieren spannen zich samen of ontspannen zich. 

Voorwerp dichtbij: ooglens wordt boller = sterkere werking = beeld op netvlies. Spieren spannen aan.

Voorwerp verder weg: ooglens wordt plat minder sterke werking = beeld op netvlies. Spieren ontspannen. 

Slide 12 - Tekstslide

Hoe dichterbij het voorwerp, hoe boller de lens.

Slide 13 - Tekstslide

Bijziend
  •  De ooglens is te sterk of oogkas te lang.
  • Hierdoor kan je voorwerpen in de verte slecht zien. DichtBIJ kun je goed ZIEN.
  • Je hebt een negatieve lens nodig

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Nabijheidspunt
Die afstand van een voorwerp waarbij een beeld gevormd kan worden op het netvlies zonder dat het oog moet accomoderen.

Jong persoon : omgeveer op 15 cm voor oog
Oudere : lens kan minder goed accomoderen, dus nabijheidspunt licht verder weg, leesbril nodig (positieve lens). Hierdoor komt het nabijheidspunt weer dichterbij

Slide 16 - Tekstslide

Verziend
  • De ooglens is te zwak of oogkas te kort.
  • Je kan voorwerpen vlakbij slecht zien, veraf goed.
  • Je hebt een positieve lens nodig

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Bijziendheid

  • Alleen dichtbij kun je scherp zien
  • Oogbol is te lang
  • Beeld gevormd door ooglens ligt voor netvlies
  • Met behulp van negatieve bril kom beeld weer op netvlies
  • Dit zorgt voor weer scherp kunnen zien
Verziendheid

  • Alleen in de verte kun je scherp zien
  • Oogbol is te kort
  • Beeld gevormd door ooglens ligt achter netvlies
  • Met behulp van positieve bril kom beeld weer op netvlies
  • Dit zorgt voor  weer scherp kunnen zien
Aantekening!

Slide 19 - Tekstslide

Lenssterkte bepalen
  • Als een bril nodig is met eerst de sterkte ervan worden         bepaald.
  • Brandpuntsafstand bepaald deze sterkte.
  • Hoe kleiner de brandpuntsafstand hoe sterker de lens.
  • Sterkte wordt weergegeven in dioptrie (dpt)

Slide 20 - Tekstslide

Berekenen lenssterkte:

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag
Maken 5.4 in je BOEK!

Wat niet af is word huiswerk

Slide 22 - Tekstslide

Waarop valt het licht om een beeld te vormen in je oog?
A
Iris
B
Pupil
C
Netvlies
D
Hersenen

Slide 23 - Quizvraag

Bij veel licht is de pupil
A
Groot
B
Klein
C
Licht heeft geen invloed op pupil

Slide 24 - Quizvraag

Hoe heet het als de spiertjes rondom de lens de lens verstellen?
A
Revalideren
B
Accommoderen
C
Adapteren
D
Corrigeren

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het probleem als je bijziend bent ?
A
Ooglens is te sterk
B
Ooglens is te zwak

Slide 26 - Quizvraag

Welke lens heb je nodig als je bijziend bent ?
A
negatief
B
positief

Slide 27 - Quizvraag

§5.4 Oog & bril
Netvlies: vangt het beeld op
Pupil: opening in de iris, beperkt de lichtinval 
Ooglens: bepaald de lenssterkte
Accomoderen: met spieren de vorm van de ooglens aanpassen, waardoor de brandpuntsafstand verandert

Slide 28 - Tekstslide

Bijziend & Verziend

Slide 29 - Tekstslide

Bijziend
  •  De ooglens is te sterk
  • Hierdoor kan je voorwerpen in de verte slecht zien
  • Je hebt een negatieve lens nodig

Slide 30 - Tekstslide

Verziend
  • De ooglens is te zwak
  • Je kan voorwerpen vlakbij slecht zien
  • Je hebt een positieve lens nodig

Slide 31 - Tekstslide

Construeren beeld
Gebruik hiervoor
de twee 
constructiestralen!
  1. Recht door midden
  2. evenwijdig tot
        lens, daarna door
        brandpunt


Slide 32 - Tekstslide


1 Teken de lens, het voorwerp, de hoofdas en de brandpunt
2 Teken een rechte lichtstraal door het midden van de lens
3 Teken een lichtstraal evenwijdig aan de hoofdsas en dan door brandpunt achter de lens
Op het snijpunt van de lichtstralen komt je beeld.
Stappenplan Beeld construeren positieve lens

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Het oog

invallende lichtstraal in het oog:
passeert eerst hoornvlies
dan door pupil (zwarte gat midden in iris)
vervolgens door lens (positief)
lens en hoornvlies samen zorgen voor beeld op netvlies.

Slide 35 - Tekstslide

Het beeld op je netvlies is op de kop en rechts en links zijn dus verwisseld. 

Slide 36 - Tekstslide

positieve (bolle) lens voor het oog

Slide 37 - Tekstslide

negatieve (holle) lens voor het oog

Slide 38 - Tekstslide