Leerjr3: vergr en overtr trap

1 / 56
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video


Vul de juiste vorm in van het bijv. nw 'groot':
Ma soeur est plus .... que moi
A
grand
B
grands
C
grande
D
grandes

Slide 14 - Quizvraag


Vul de juiste vorm in van het bijv. nw 'wit':
Mes chaussures sont .....
A
blanc
B
blancs
C
blanche
D
blanches

Slide 15 - Quizvraag


Vertaal:
Mijn huis is groter dan jouw huis
A
Ma maison est plus belle que ta maison
B
Ma maison est plus grande que ta maison
C
Ma maison est plus sympa que ta maison
D
Ma maison est plus grand que ta maison

Slide 16 - Quizvraag


Vertaal:
Mijn hond is dikker dan mijn kat.
A
Mon chien est plus gros que mon chat.
B
Mon chien est plus grosse que mon chat.
C
Mon chien est aussi grand que mon chat.
D
Mon chien est moins gros que mon chat.

Slide 17 - Quizvraag


Jean est né en 2005.
Paul est né en 2006.
Paul est donc .... que Jean.
A
plus âgé
B
moins âgé
C
aussi âgé

Slide 18 - Quizvraag


Marianne mesure 1m67.
Monique mesure 1m80.
Monique est donc ......
A
plus grande
B
aussi grande
C
moins grande

Slide 19 - Quizvraag




Astérix est ....... ......... qu'Obélix.
A
plus grand
B
plus petit
C
aussi grand

Slide 20 - Quizvraag



Vertaal:
Die kat is kleiner dan mijn hond.

A
Ce chat est plus petit que mon chien.
B
Ce chat est plus petite que mon chien.
C
Ce chat est aussi petit que mon chien.
D
Ce chat est moins petit que mon chien.

Slide 21 - Quizvraag


Vertaal:
De jurk is even duur als de rok.
A
La robe est plus chère que la jupe.
B
La robe est moins chère que la jupe.
C
La robe est aussi cher que la jupe.
D
La robe est aussi chère que la jupe.

Slide 22 - Quizvraag

Let op:
In deze opdracht krijg je elementen waarmee je een zin moet maken met een vergelijking. 
- Het werkwoord moet je in de présent vervoegen. 
- Let op het tekentje   - / = / + / ++
- Let ook op de vorm van het bijvoeglijk naamwoord!  
- Bijv:         Elle / être / = intelligent / son frère
                     Elle est aussi intelligente que son frère.

Slide 23 - Tekstslide


Jean / être / + grand / Marc.

Slide 24 - Open vraag


Mes cheveux / être / = long / ses cheveux.

Slide 25 - Open vraag


Elle / être / + beau / Louisa.

Slide 26 - Open vraag


Charlotte / être / + curieux / Lucie.

Slide 27 - Open vraag


Ils / être / - sportif / les filles.

Slide 28 - Open vraag


Ma mère / être / + vieux / mon père.

Slide 29 - Open vraag


Jean / être / + grand / Marc.

Slide 30 - Open vraag


Mes cheveux (m)/ être / = long / ses cheveux.

Slide 31 - Open vraag


Elle / être / + beau / Louisa.

Slide 32 - Open vraag


Charlotte / être / + curieux / Lucie.

Slide 33 - Open vraag


Ils / être / - sportif / les filles.

Slide 34 - Open vraag


Ma mère / être / + vieux / mon père.

Slide 35 - Open vraag

Herhaling overtreffende trap

Slide 36 - Tekstslide

Le superlatif
De overtreffende trap

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide


Quelle phrase est correcte?
Het grootste meisje.
A
La plus grande fille.
B
Le plus grand fille.
C
La fille la plus grande.
D
La fille le plus grand.

Slide 41 - Quizvraag


Le superlatif -féminin de 'bon' est:
De overtreffende trap-vrouwelijk van 'bon' is:
A
la meilleure
B
la plus bonne
C
la plus meilleure
D
la bonne

Slide 42 - Quizvraag


Quelle phrase est correcte?
Het aardigste meisje.
A
La plus sympa fille.
B
Le plus sympa fille.
C
La fille plus sympa.
D
La fille la plus sympa.

Slide 43 - Quizvraag


Vertaal:
Het is de interessantste film.
A
C'est le plus intéressant film.
B
C'est le film le plus intéressant.

Slide 44 - Quizvraag


Vertaal:
Het is het mooiste huis

A
C'est la meilleure maison.
B
C'est la plus bonne maison.
C
C'est la plus belle maison.
D
C'est la maison la plus belle.

Slide 45 - Quizvraag


Vertaal:
Hij is de beste leraar.
A
Il est le prof le plus bon.
B
Il est le plus beau prof.
C
Il est le prof meilleur.
D
Il est le meilleur prof.

Slide 46 - Quizvraag

Nu de vergrotende- en overtreffende trap door elkaar.

Betekenis van de tekentjes bij de opdrachten:

+   PLUS  ...  QUE                          meer dan

  AUSSI ... QUE           even als, net zo als

-   MOINS ... QUE                       minder dan


             + + : gebruik de overtreffende trap                             





Slide 47 - Tekstslide

La prononciation de Jean est (+ bon) que
la prononciation de Paul.

Slide 48 - Open vraag


C'est (++ beau) livre.

Slide 49 - Open vraag


Obélix est (- intelligent) qu'Astérix.

Slide 50 - Open vraag


Lisa est (+ intelligent) que moi.

Slide 51 - Open vraag


Astérix est (++ intelligent).

Slide 52 - Open vraag


Marianne est (= gentil) que sa soeur.

Slide 53 - Open vraag

Korte samenvatting:

Slide 54 - Tekstslide

Slide 55 - Video

Slide 56 - Tekstslide