Paragraaf 5: verkleinwoorden

Welkom bij Nederlands
timer
12:00
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
timer
12:00

Slide 1 - Tekstslide

Planning
1 Uitleg verkleinwoorden 
2 Opdracht 
3 Huiswerk nakijken
4 Lezen

Slide 2 - Tekstslide

DOEL



WE WETEN HOE WE EEN VERKLEINWOORD MOETEN MAKEN.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

VERKLEINWOORD
Van een zelfstandig naamwoord kun je een verkleinwoord maken. 

huis - huisje
bloem - bloempje
tafel - tafeltje
bel - belletje

Slide 5 - Tekstslide

VERKLEINWOORD
Vaak maak je een verkleinwoord door -je achter het woord te zetten.

haak - haakje
rups - rupsje

Slide 6 - Tekstslide

VERKLEINWOORD
Soms moet je andere letters toevoegen om het goed te laten klinken. 

Vaak is dat -pje, -tje of -etje

schuim - schuimpje
tuin - tuintje 
wandeling - wandelingetje

Slide 7 - Tekstslide

VERKLEINWOORD
Als een woord eindigt op -ng, moet je soms de -g vervangen door een -k


koning - koninkje 

Slide 8 - Tekstslide

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van appel?
A
appeltje
B
appelje
C
appel'tje
D
appeletje

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een verkleinwoord?
A
het baby-bed
B
het poesje
C
de kitten
D
het kuiken

Slide 10 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
musea
B
museumpje
C
museumtje
D
museum'pje

Slide 11 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
woningkje
B
woninkje
C
woningetje

Slide 12 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
bewegingkje
B
bewegingje
C
bewegingetje
D
beweginkje

Slide 13 - Quizvraag


Een verkleinwoord is altijd een ..... ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 14 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
laatje
B
ladetje

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag
Verkleinwoorden (blz. 222-223)

Maken:
Opdracht 1 t/m 6
(opdracht 4 NIET)

Klaar? Online oefenen of lezen 
timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide