Lezen - blok 4

Lezen - blok 4
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lezen - blok 4

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan jullie/wij vandaag doen? 
  • Regels en afspraken 
  •  Leerdoelen 
  • Jullie krijgen instructie over lezen, blok 4. 
  • Jullie gaan zelfstandig de opdrachten van lezen, blok 4 maken. 
  • Ben je klaar? Dan ga je aan Numo werken. 

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken en regels 
Je bent op tijd in de klas!
 Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing
2e keer strafwerk
3e keer nablijven
Kauwgom/snoep in de prullenbak --> nu nog kans om het weg te gooien
Drinken mag, maar vraag wel even om toestemming
Als er iemand aan het woord is, zijn jullie stil 

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 
Na deze les: 
  • herken je overtuigende teksten;
  • kun je feiten en meningen onderscheiden;
  • kun je uitleggen of je het met een schrijver eens bent;
  • ken je manieren voor een inleiding en een slot.

Slide 4 - Tekstslide

Theorie lezen - blok 4
  • Overtuigende teksten
  • Feiten en meningen
  • Overtuigende tekst verwerken
  • Inleiding en slot

Slide 5 - Tekstslide

Overtuigende teksten
In sommige teksten laat de schrijver duidelijk weten wat zijn mening is. Hij vertelt wat hij van het onderwerp vindt en hoopt dat jij het met zijn mening eens bent.
Tekstdoel --> overtuigen de lezer redenen geven waarom de mening van de schrijver goed is. tekstsoort --> overtuigende tekst. Tekstvorm --> beoordeling, ingezonden brief, brief, folder, artikel in krant of tijdschrift.

 

Slide 6 - Tekstslide

Feiten en meningen
Een feit is waar of niet waar. Dat kun je controleren. Bijvoorbeeld: Op dinsdag 9 april regende het in Utrecht. 
Een mening is wat iemand vindt. Dat hoeft niet perse de waarheid te zijn.

Slide 7 - Tekstslide

Een feit is iets wat je kunt controleren of opzoeken
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Feit of mening?
Het is in ons lokaal nu 19°C.
A
Feit
B
Mening

Slide 9 - Quizvraag

Feit of mening?
Ik vind het hier lekker warm.
A
Feit
B
Mening

Slide 10 - Quizvraag

Overtuigende tekst verwerken
Als je een overtuigende tekst leest, kun je na het lezen jezelf de volgende vragen stellen: 
  • Kloppen de feiten in de tekst?
  • Komt de tekst uit een betrouwbare bron?
  • Heeft de schrijver verstand van het onderwerp?
  • Wat heb ik zelf gezien of meegemaakt?

Slide 11 - Tekstslide

In een overtuigende tekst wil de schrijver laten zien dat zijn mening goed is.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

In een overtuigende tekst wil de schrijver laten zien dat zijn mening goed is.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Inleiding en slot
Je weet al dat een tekst een inleiding, een middenstuk en een slot heeft. De inleiding is bedoeld om de lezer nieuwsgierig te maken. Dat kan de schrijver op verschillende manieren doen:
  • het onderwerp van de tekst noemen;
  • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
  • een herkenbaar, opvallend of grappig verhaaltje vertellen.
Het slot is bedoeld om de tekst af te sluiten. Ook daar zijn verschillende manieren voor:
  • een korte samenvatting van de tekst geven;
  • een conclusie trekken: de schrijver geeft een eindoordeel (vaak te herkennen aan het woord dus);
  • en advies geven of een oproep doen aan de lezer.

Slide 14 - Tekstslide

Welke soort inleiding zijn de zinnen?
Weleens een oude kaart of liefdesbrief van je (groot)ouders gevonden?
A
Een vraag stellen over het onderwerp.
B
Het onderwerp van de tekst noemen.
C
Pling! Een bericht op je telefoon van een zakje sla: 'Hallo! Ik moet vandaag nog worden opgegeten, anders is het te laat!'

Slide 15 - Quizvraag

Welke soort inleiding zijn de zinnen?
In deze paragraaf leer je hoe de motor van een auto werkt.
A
Een vraag stellen over het onderwerp.
B
Het onderwerp van de tekst noemen.
C
Pling! Een bericht op je telefoon van een zakje sla: 'Hallo! Ik moet vandaag nog worden opgegeten, anders is het te laat!'

Slide 16 - Quizvraag

Welke manier gebruikt de schrijver voor de inleiding?
A
Het onderwerp van de tekst noemen.
B
Een belangrijke vraag stellen.
C
Een verhaaltje vertellen.

Slide 17 - Quizvraag

Welke manier gebruikt de schrijver voor het slot?
A
Een samenvatting geven.
B
Een conclusie trekken.
C
Een advies geven of een oproep doen.

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag! 
  • Je gaat de opdrachten van lezen van blok 4 maken. 
  • Ben je klaar? Dan ga je werken aan Numo.  

Slide 19 - Tekstslide