thema 3.3. Plein 16

Wat zeg je als je ergens spijt van hebt?
A
Oei, grapje!
B
Kom, vertel
C
Excuus!
D
Doei!
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat zeg je als je ergens spijt van hebt?
A
Oei, grapje!
B
Kom, vertel
C
Excuus!
D
Doei!

Slide 1 - Quizvraag

Met welk woord kun je geen 'tijd' uitdrukken?
A
een hele tijd
B
dik
C
een poos
D
lang

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het meervoud van 'de afspraak'?
A
de afsprakken
B
de afspraaken
C
de afspraaks
D
de afspraken

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het meervoud van 'de grap"?

A
de grappen
B
de grapen
C
de graappen
D
de graps

Slide 4 - Quizvraag

Vul de goede vorm in:
Jij ................ (spreken) met Jan af.
A
spreek
B
spreekdt
C
sprekt
D
spreekt

Slide 5 - Quizvraag

Vul de goede vorm in:
Ik ............ (bellen) vaak met mijn tante.
A
bel
B
beel
C
belt
D
beld

Slide 6 - Quizvraag

Vul de goede vorm in:
Jij ............. (telefoneren) veel te lang.
A
telefoneer
B
telefonert
C
telefoneert
D
telefonneert

Slide 7 - Quizvraag

Vul de goede vorm in:
Jij ................ (meegaan).
A
meegaat
B
meega
C
gaat mee
D
ga mee

Slide 8 - Quizvraag

Vul de goede vorm in:
Jij ......... (sturen) een bericht.
A
stuurt
B
stuur
C
stuurdt
D
sturt

Slide 9 - Quizvraag

Vul de goede vorm in:
Ik ........... (vertellen) een verhaal.
A
verteel
B
vertell
C
vertelt
D
vertel

Slide 10 - Quizvraag

Vul de goede vorm in:
Ik ................ (wachten op) de trein.
A
opwacht
B
wach op
C
wacht op
D
opwach

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord staat hier:
RPAAFASK
A
paragraaf
B
paardekar
C
afspraak
D
afspraken

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord staat hier:
DIJWRSTED
A
wedstrijd
B
werelden
C
wedijvert
D
strijden

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het meervoud van: de plek
A
de pleken
B
de plekken
C
de pleks
D
de plekks

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het meervoud van 'de gedachte"?
A
De gedachten
B
De gedachtens
C
De gedachtte
D
De gedachtes

Slide 15 - Quizvraag

Vul de goede vorm in:
Ik ................. (achterlaten) een briefje .......... voor mijn zus.
A
laat.... achter
B
achterlaat
C
la achter
D
laat

Slide 16 - Quizvraag

Vul de goede vorm in:
Jij .............. (krijgen) een briefje van € 50,--
A
krijg
B
krijgd
C
krijgt
D
krijget

Slide 17 - Quizvraag

Vul de goede vorm in:
Ik .............. (lezen) het boek in een keer uit.
A
les
B
lez
C
lees
D
leez

Slide 18 - Quizvraag

Vul de goede vorm in:
Mijn vriend ............... (hebben) een nieuwe fiets.
A
hebt
B
hebben
C
heft
D
heeft

Slide 19 - Quizvraag

Vul de goede vorm in:
Jij en ik ............ (zijn) vandaag vrij van school.
A
bent
B
is
C
ben
D
zijn

Slide 20 - Quizvraag