HNE Duits H3: Kapitel 3 les 5

Donnerstag 2. Februar 2023
Woche 5 - Winter
Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Donnerstag 2. Februar 2023
Woche 5 - Winter
Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht

Slide 1 - Tekstslide

ich finde es:
toll - super - einfach -  interessant - spannend - gut - cool - geil - lecker

ok - soso - mittelmäßig
ich habe keine Meinung dazu

schrecklich - furchtbar - schwierig - langweilig - doof - anstrengend - blöd - 
schmutzig - schlecht
 

Slide 2 - Tekstslide

Was denkst du sind Modalverben?
oder nenne eine...

Slide 3 - Woordweb

Modale werkwoorden
werkwoorden die een manier waarop  / een wijze / een modus aantonen
können (kunnen), müssen (moeten), dürfen (mogen - toestemming), sollen (moeten - van een ander), mögen (iets leuk/lekker vinden - wollen (willen)
ze staan dus nooit alleen in een zin er is altijd nóg een werkwoord bij!!

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vervoeg je een "gewoon" zwak werkwoord ook alweer?
(ezelsbruggetje?)

Slide 5 - Tekstslide

modale ww zijn sterk:
können
müssen
dürfen
wollen
wissen
ich
kann
muss
darf
will
weiß
du
kannst
musst
darfst
willst
weißt
er/sie/es
kann
muss
darf
will
weiß
wir
können
müssen
dürfen
wollen
wissen
ihr
könnt
müsst
dürft
wollt
wisst
sie/Sie
können
müssen
dürfen
wollen
wissen
S. 149+150

Slide 6 - Tekstslide

können
müssen
dürfen
wollen
wissen
ich
kann
muss
darf
will
weiß
du
kannst
musst
darfst
willst
weißt
er/sie/es
kann
muss
darf
will
weiß
wir
können
müssen
dürfen
wollen
wissen
ihr
könnt
müsst
dürft
wollt
wisst
sie/Sie
können
müssen
dürfen
wollen
wissen
bij enkelvoud:
- klinker in stam veranderd 
bij ich en er/sie/es:
- geen uitgang

Slide 7 - Tekstslide

Und jetzt seid ihr!

Slide 8 - Tekstslide

Vertaal in het Duits:
zij weet (wissen)
A
er wisst
B
sie weißt
C
sie weiß
D
er weißt

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal in het Duits:
jullie moeten
A
ihr musst
B
ihr müsst
C
ihr müssen
D
ihr mussen

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal in het Duits:
hij kan
A
Er kann
B
Er kannst
C
Er kanne
D
Er kannt

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal in het Duits:
Hij wil naar Berlijn
A
Er will nach Berlin
B
Er möchte nach Berlin
C
Er möchte nach Berlin
D
Er willt nach Berlin

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal in het Duits:
Mag ik hier bellen?
A
Mag ich hier telefonieren?
B
Dürfe ich hier telefonieren?
C
Möge ich hier telefonieren?
D
Darf ich hier telefonieren?

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal in het Duits:
Hij wil
timer
0:30

Slide 14 - Open vraag

Vertaal in het Duits:
Wij moeten huiswerk (Hausaufgaben) maken.
timer
0:30

Slide 15 - Open vraag

Hausaufgaben
Machen Übung 15+16, S. 106
und Arbeitsblatt (im Unterricht)
Lernen Wörter Kapitel 3 bis "wieder", S. 128, lernen Modalverben tegenwoordige tijd: S. 149/150

Slide 16 - Tekstslide

bis nächste Woche

Slide 18 - Tekstslide

Lesen Übung 12, S. 102

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

was machen wir heute?
1. Wir üben die Wörter (sprechen), Lektion 2
2. bonus... sorrie ...
3. sprechen
4. lesen Übung 12



Slide 21 - Tekstslide