bespreken SE III

stappenplan bio examen
1) planning maken
- elke dag wat doen!
- wat = filmpjes kijken, opdrachten maken uit boek/examens, bioplek/biologiepagina bekijken
2) op school actief meedoen met de les
3) naar de oefenuurtjes komen
4) 10 halen
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

stappenplan bio examen
1) planning maken
- elke dag wat doen!
- wat = filmpjes kijken, opdrachten maken uit boek/examens, bioplek/biologiepagina bekijken
2) op school actief meedoen met de les
3) naar de oefenuurtjes komen
4) 10 halen

Slide 1 - Tekstslide

Ik heb al een planning gemaakt.
A
ja
B
nee, ga ik nog doen, gaat me lukken
C
nee, en ik zou daar wel hulp bij willen
D
nee, ga ik niet doen ook

Slide 2 - Quizvraag

TO DO - deze week
les 1       * bespreken SE inhoudelijk vraag 1 t/m 13
                
les 2       * bespreken SE inhoudelijk vraag 14 t/m 25
               
les 3        * leren van je fouten a.k.a. punten sprokkelen ;)
                  * uitdelen biologie examen

Volgende week het biologie examen samen doorwerken. 

Slide 3 - Tekstslide

stappenplan bio vraag
* VRAAG goed lezen                     - wat willen ze weten?
* BRONNEN bestuderen             - tekst en diagrammen 
* ANTWOORD geven                     - herhaal de vraag
                                                                - mk = hoofdletter
                                                                - let op aantal punten
* CONTROLE                                      - lees de vraag opnieuw                                                                                     - uitleg? eenheden?

Slide 4 - Tekstslide


A
slagvolume 10x zo groot
B
hartslagfrequentie 10x zo hoog
C
hartslagfrequentie 5x zo hoog, slagvolume 2x
D
hartslagfrequentie 2,5x, slagvolume 4x zo groot

Slide 5 - Quizvraag


A
A
B
B
C
C

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide


A
alleen in bloed
B
bloed en lymfe
C
bloed en weefselvloeistof
D
alle drie

Slide 8 - Quizvraag


Slide 9 - Open vraag


A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 10 - Quizvraag


A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 11 - Quizvraag

Iemand heeft een klaplong. De andere long is normaal. Tijdens de inademing wordt aan de kant van de klaplong de druk in de ruimte tussen longvlies en borstvlies vergeleken met de druk in de klaplong.
A
A
B
B
C
C

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide


A
A
B
B
C
C

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Welke factor wordt er onderzocht?
Hoe haal je de invloed van het placebo-effect weg?

Slide 16 - Tekstslide


Slide 17 - Open vraag


Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide


Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide


Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide


Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

14. Schelpen
Op de foto zie je schelpen van drie ouders (genummerd 1 t/m 3). Deze ouders produceren nakomelingen door zelfbevruchting.
Van de ouder met de gele schelp (1) heeft 25% van de nakomelingen een zwart-witte schelp en 75% een gele schelp. Van de ouder met de zwart-witte schelp (2) hebben alle nakomelingen een zwart-witte schelp. De ouder met de oranje schelp (3) krijgt nakomelingen waarvan 25% een zwart-witte en 75% een oranje schelp heeft.
Er zijn drie allelen voor schelpkleur: ‘geel’, ‘oranje’ en ‘zwart-wit’.
- Welk allel is of welke allelen zijn op grond van bovenstaande gegevens dominant?
- Leg je antwoord uit.
                                                                                                  2pt

Slide 27 - Tekstslide

14. Schelpen
 Wat haal je uit de tekst ?
Op de foto zie je schelpen van drie ouders (genummerd 1 t/m 3). Deze ouders produceren nakomelingen door zelfbevruchting.
Van de ouder met de gele schelp (1) heeft 25% van de nakomelingen een zwart-witte schelp en 75% een gele schelp. Van de ouder met de zwart-witte schelp (2) hebben alle nakomelingen een zwart-witte schelp. De ouder met de oranje schelp (3) krijgt nakomelingen waarvan 25% een zwart-witte en 75% een oranje schelp heeft.
Er zijn drie allelen voor schelpkleur: ‘geel’, ‘oranje’ en ‘zwart-wit’.                                          G  en g     O en o     ZW  en zw
- Welk allel is of welke allelen zijn op grond van bovenstaande gegevens dominant?
- Leg je antwoord uit.
                                                                                                  2pt

Slide 28 - Tekstslide

14. Schelpen
 Wat haal je uit de tekst ?
Op de foto zie je schelpen van drie ouders (genummerd 1 t/m 3). Deze ouders produceren nakomelingen door zelfbevruchting.
Van de ouder met de gele schelp (1) heeft 25% van de nakomelingen een zwart-witte schelp en 75% een gele schelp. Van de ouder met de zwart-witte schelp (2) hebben alle nakomelingen een zwart-witte schelp. De ouder met de oranje schelp (3) krijgt nakomelingen waarvan 25% een zwart-witte en 75% een oranje schelp heeft.
Er zijn drie allelen voor schelpkleur: ‘geel’, ‘oranje’ en ‘zwart-wit’.                                       
- Welk allel is of welke allelen zijn op grond van bovenstaande gegevens dominant?
- Leg je antwoord uit.
                                                                                                  2pt

Slide 29 - Tekstslide

Nakomelingen van deze schelpen kunnen op twee manieren ontstaan:
Mogelijkheid 1: een zaadcel en een eicel van één dier versmelten
Mogelijkheid 2: er worden zaadcellen en eicellen met andere individuen van dezelfde soort uitgewisseld

15.1. Welke voortplantingswijze draagt vooral bij aan de instandhouding van de soort op de lange termijn? 1 pt

Slide 30 - Open vraag

Nakomelingen van deze schelpen kunnen op twee manieren ontstaan:
Mogelijkheid 1: een zaadcel en een eicel van één dier versmelten
Mogelijkheid 2: er worden zaadcellen en eicellen met andere individuen van dezelfde soort uitgewisseld
15.2. leg uit 1 pt

Slide 31 - Open vraag

Onderzoek naar de werking van enzymen
In speeksel komt het enzym amylase voor, dat zorgt voor de omzetting van zetmeel in maltose.
Leerlingen vragen zich af welke omstandigheden invloed hebben op de werking van dit enzym. Zij besluiten een onderzoek te doen naar de invloed van een hoge temperatuur en van de stoffen keukenzout (NaCl) en alcohol (C2H5OH) op amylase’
Zij nemen vier reageerbuisjes P, Q, R en S en brengen in elk buisje een mengsel van stoffen. In elk van de vier buisjes wordt 5ml zetmeeloplossing gedaan.
Aan de buisjes P en Q wordt 0,2ml gedestilleerd water toegevoegd, aan buisje R 0,2ml alcoholoplossing en aan buisje S 0,2ml keukenzoutoplossing.
Tenslotte wordt aan de buizen speeksel toegevoegd: aan buis P, R en S elk 0,5ml speeksel en aan buis Q 0,5ml gekookt speeksel.
Vanaf het moment dat het speeksel zich in het buisje bevindt, brengen de leerlingen uit elk van de buisjes, om de minuut een druppel op een glasplaat en mengen die met een druppel zetmeelindicator (joodoplossing). De indicator heeft een donkergele kleur en kleurt in de aanwezigheid van zetmeel blauw.
De resultaten van dit experiment zijn weergegeven in de tabel.



Slide 32 - Tekstslide

16  Verklaar het resultaat van de proef in buisje Q.
                                    1 pt

Slide 33 - Tekstslide

wat lees je over Q in de vraag;
1 pt
In speeksel komt het enzym amylase voor, dat zorgt voor de omzetting van zetmeel in maltose.
Leerlingen vragen zich af welke omstandigheden invloed hebben op de werking van dit enzym. Zij besluiten een onderzoek te doen naar de invloed van een hoge temperatuur en van de stoffen keukenzout (NaCl) en alcohol (C2H5OH) op amylase’
Zij nemen vier reageerbuisjes P, Q, R en S en brengen in elk buisje een mengsel van stoffen. In elk van de vier buisjes wordt 5ml zetmeeloplossing gedaan.
Aan de buisjes P en Q wordt 0,2ml gedestilleerd water toegevoegd, aan buisje R 0,2ml alcoholoplossing en aan buisje S 0,2ml keukenzoutoplossing.
Tenslotte wordt aan de buizen speeksel toegevoegd: aan buis P, R en S elk 0,5ml speeksel en aan buis Q 0,5ml gekookt speeksel.
Vanaf het moment dat het speeksel zich in het buisje bevindt, brengen de leerlingen uit elk van de buisjes, om de minuut een druppel op een glasplaat en mengen die met een druppel zetmeelindicator (joodoplossing). De indicator heeft een donkergele kleur en kleurt in de aanwezigheid van zetmeel blauw.
De resultaten van dit experiment zijn weergegeven in de tabel.

16 Vraag; Verklaar het resultaat van de proef in buisje Q.  Antwoord; resultaat buisje Q is .......  want ............... dus ..............


Slide 34 - Tekstslide

17 : Wat is het effect van alcohol en wat is het effect van keukenzout op de werking van amylase?          2 pt
Tekst uit de beschrijving;
In elk van de vier buisjes wordt 5ml zetmeeloplossing gedaan.
Aan de buisjes P en Q wordt 0,2ml gedestilleerd water toegevoegd, aan buisje R 0,2ml alcoholoplossing en aan buisje S 0,2ml keukenzoutoplossing.
Tenslotte wordt aan de buizen speeksel toegevoegd: aan buis P, R en S elk 0,5ml speeksel en aan buis Q 0,5ml gekookt speeksel.
P is controle buisje
Vraag; effect versnellen of vertragen

Slide 35 - Tekstslide

Alcohol
Zout
controle

Slide 36 - Tekstslide

waarom leven anaerobe bacteriën op de bodem van de zee

Slide 37 - Open vraag

Stikstof in de Noordzee
Een groot deel van het organisch afval zinkt in de Noordzee naar de zeebodem. Die bodem speelt een belangrijke rol in de stikstofkringloop.
Organische stikstofverbindingen kunnen er worden omgezet in onder andere ammonium. Dit ammonium kan in het water terechtkomen. Een andere mogelijkheid is dat ammonium wordt omgezet in nitraat. Dit nitraat kan in het water terechtkomen, maar ook gebruikt worden door anaërobe bacteriën diep in de bodem.

18.1  - Leg uit dat diep in de bodem veelal anaërobe bacteriën leven       1 pt
          - In welke stof zetten deze anaërobe bacteriën nitraat om?             1 pt

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

De kustzones van de Noordzee hebben te maken met een overmatige aanvoer van stikstofverbindingen uit de rivieren en uit de atmosfeer (zie tabel).




Tabel: Aanvoer van stikstofverbindingen naar de kustzones van de Noordzee (in 100kg per jaar)

Overmatige aanvoer van stikstofverbindingen leidt tot sterke algengroei. Door deze sterke algengroei ontstaat een zuurstoftekort in het water.

Vraag
2p 19 Leg uit hoe dit zuurstoftekort ontstaat.


Slide 40 - Tekstslide

 Door menselijke activiteiten komen allerlei stoffen in de atmosfeer terecht. Die stoffen kunnen van verschillende groepen moleculen afkomstig zijn:

1. DNA
2. Eiwitten
3. Koolhydraten
4. Vetten

Vraag 20 In welke van de genoemde organische verbindingen komt het element stikstof altijd voor?   2pt

Slide 41 - Tekstslide

De tabel toont dat de stikstofhoeveelheden in zowel de rivieren als de atmosfeer tussen 1950 en 1980 sterk veranderd zijn.

Vraag 21   2 pt   
- Waardoor is de verandering in de atmosfeer vooral veroorzaakt?
- Waardoor is de verandering in de rivier vooral veroorzaakt?

Slide 42 - Tekstslide

Nieuwe hulp bij netvliesproblemen
Amerikaans oogartsen hebben met succes een capsule aangebracht in de ogen van tien patiënten met een aangetast netvlies (zie afbeelding)

De tien patiënten leden aan de erfelijke oogziekte retinitis pigmentosa, een aandoening waarbij lichtgevoelige cellen van het netvlies langzaam afsterven. Voor de ziekte was nog geen therapie beschikbaar. Wel was al jaren een eiwit bekend dat het netvlies bij proefdieren herstelt. Maar dit eiwit werkt alleen als het continu in lage concentraties het netvlies bereikt. Via de bloedbaan lukt dat niet, dus patiënten zouden voortdurend moeten oogdruppelen. Dat is onpraktisch en daarom is deze capsule ontwikkeld.
De ingebrachte capsule, zo groot als een lange rijstkorrel, zat vol met genetisch gemodificeerde cellen. Dankzij een extra gen in het DNA gaven de ingebrachte cellen zes maanden lang een eiwit af, dat bij vijf van de tien patiënten het netvlies gedeeltelijk weer herstelde.



Slide 43 - Tekstslide

 Mensen die lijden aan de ziekte retinitis pigmentosa merken dat in eerste instantie doordat zij last krijgen van nachtblindheid.

 
Vraag 22 Leg uit welk type lichtgevoelige cellen in dit geval afsterft.  2 pt

Slide 44 - Tekstslide

Welke lichtgevoelige cellen in je netvlies zijn in het donker actief?

Slide 45 - Open vraag

 Mensen die lijden aan de ziekte retinitis pigmentosa merken dat in eerste instantie doordat zij last krijgen van nachtblindheid.

 
Vraag 22 Leg uit welk type lichtgevoelige cellen in dit geval afsterft.  2 pt

Slide 46 - Tekstslide

Als extra complicatie hebben die mensen niet alleen last van nachtblindheid, maar ook de gevoeligheid voor licht aan de rand van hun gezichtsveld neemt af. In onderstaande afbeelding is het netvlies en de daarachter lopende bloedvaten van het vaatvlies van het rechteroog in het platte vlak getekend. Er is aangegeven waar de boven- en onderkant van het oog zich bevindt. Op plaats R verlaten bloedvaten en de oogzenuw het oog. 

Slide 47 - Tekstslide

23 Op welke van de aangegeven plaatsen zullen aangetaste lichtgevoelige cellen zich op het netvlies bevinden, zodat je het kleiner worden van het gezichtsveld kunt verklaren?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 48 - Quizvraag

Voortplanting bij wieren
Draadwieren kunnen zich op twee manieren voortplanten. Bij de ene vorm van voortplanting breekt een stukje van een wier af. Dit stukje groeit weer uit tot een nieuw wier. Bij de andere vorm van voortplanting wordt een zygote gevormd zoals de afbeelding weergeeft.

De twee wieren P en Q vormen uitstulpingen, die met elkaar een verbinding vormen. Via deze verbinding verplaatst een cel uit wier P zich naar een cel in wier Q. Beide cellen versmelten met elkaar zodat een zygote ontstaat. Deze zygote ondergaat meiose, waarna een nieuw draadwier groeit. 

Het aantal chromosomen van de zygote is 28.

Slide 49 - Tekstslide

24 Hoe groot is het aantal chromosomen in wier P?


A
7
B
14
C
28

Slide 50 - Quizvraag

1. Door dit proces kunnen wieren ontstaan met een ander genotype dan de oorspronkelijke wieren P en Q
Waar
niet waar

Slide 51 - Poll

2. Door dit voortplantingsproces is de overlevingskans van deze draadwiersoort groter dan wanneer dit voortplantingsproces niet zou bestaan
waar
niet waar

Slide 52 - Poll