Cursus 7-§-6 Aan elkaar of los?

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Doel van de les
Ca. 15 minuten stil lezen
Kleine terugblik m.b.v. een filmpje en vragen
Start nieuw onderwerp
Huiswerk bespreken

Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Jas over de stoel,IPad in de tas

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les


In deze les leer  of woorden aan elkaar of los geschreven moeten worden

Eerst even een terugblik naar de vorige les d.m.v. een filmpje


Slide 4 - Tekstslide

Cursus 7-§-6 Aan elkaar of los?
Samenstellingen (bagage + drager = bagagedrager) worden in het Nederlands aan elkaar geschreven. Ze hebben één klemtoon:
Tarek heeft van zijn vakantiegeld een citybike en een snorfiets gekocht.
Als je twee klemtonen hoort, schrijf je woorden dus niet aan elkaar:
Tarek wil voor zijn volgende vakantie een gloednieuwe racefiets kopen

Slide 5 - Tekstslide

C.7-Aan elkaar of los?-havo2
Klemtoon is woordaccent of nadruk
Een woord met  lettergrepen of meer heeft één lettergreep met klemtoon
De lettergreep met klemtoon is iets langer dan de andere lettergrepen 
In een samenstelling ligt de meeste klemtoon op het eerste woord
Zonnebril-belastingdienst-telefoongesprek

Slide 6 - Tekstslide

Klemtoon op de verkeerde plek = betekenisverschil

Slide 7 - Tekstslide

C.7-Aan elkaar of los?-havo2
Dit zijn 
allemaal naamwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Aan elkaar of los

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Je schrijft een tussen-n wanneer...
A
het linkerdeel van het woord eindigt op -en
B
het linkerdeel van het woord een zelfstandig naamwoord is
C
het linkerdeel van het woord een zelfstandig naamwoord is en het mv eindigt op -en
D
Geen van bovenstaande antwoorden is goed

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de eerste stap die je moet zetten om te zien of het woord geschreven moet worden met een tussen-n
A
Je splitst het woord op.
B
Je kijkt of het een meervoud heeft op -en.
C
Je kijkt of er bijzonderheden zijn.
D
Je kijkt of het eerste woord een zn is.

Slide 14 - Quizvraag

Hoe schrijf je dit woord
A
Zonnebril
B
Zonnenbril

Slide 15 - Quizvraag

Met of zonder tussen-n?
A
kattebak
B
kattenbak

Slide 16 - Quizvraag

Met of zonder tussen-n?
A
hogeschool
B
hogenschool

Slide 17 - Quizvraag

Met of zonder tussen-n?
A
spinnenwiel
B
spinnewiel

Slide 18 - Quizvraag

Waarom schrijf je maneschijn zonder tussen-n?
A
Je hebt er maar 1 van.
B
Het eerste woord heeft 2 meervouden.
C
Het woord heeft alleen een meervoud op -s.
D
Het juiste antwoord staat er niet tussen.

Slide 19 - Quizvraag

Waarom schrijf je horlogemaker zonder tussen-n?
A
Je hebt er maar 1 van.
B
Dit woord heeft twee meervouden.
C
Het woord heeft alleen een meervoud op -s.
D
Het juiste antwoord staat er niet tussen.

Slide 20 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
twaalf duizend
A
aan elkaar
B
los

Slide 21 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
drie miljard
A
aan elkaar
B
los

Slide 22 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
lange termijn planning
B
langetermijnplanning
C
lange termijnplanning
D
langetermijn planning

Slide 23 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
adembenemende voorstelling
B
adembenemendevoorsteling
C
adem benemende voorstelling
D
adem benemendevoorstelling

Slide 24 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
Liefdesscène
B
Liefdes scène

Slide 25 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
Zuid-Hollander
B
ZuidHollander
C
Zuid Hollander

Slide 26 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
trein en bus verkeer
B
treinenbusverkeer
C
trein- en bus verkeer
D
trein- en busverkeer

Slide 27 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
bananen schil
B
bananenschil

Slide 28 - Quizvraag

Cursus 7-§-6 Aan elkaar of los?
De volgende woorden schrijf je aan elkaar
1-samenstellingen van twee of meer woorden: basisschool, deurkruk, rodekoolsalade;
2-woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar of waar plus een voorzetsel: daarvoor, erover, ertussendoor, hieronder;
getallen met honderd en duizend: negenhonderd, zestienduizend;

Slide 29 - Tekstslide

Cursus 7-§-6 Aan elkaar of los?
De volgende woorden schrijf je aan elkaar

3-veel samengestelde werkwoorden: meenemen, kapotgaan, koffiedrinken, overwerken, vioolspelen;
4-veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord als tweede deel: dichtbevolkt, hoogoplopend, snelstromend.


Kijk bij twijfel in een woordenboek.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 32 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden
Je gaat zo de opdrachten maken. Neem altijd oordopjes mee voor de online opdrachten.
Zet het iedere keer zo in je schrift:
cursus-C-paragraaf-§---bladzijde-blz.---opdracht-opdr.

Staat er: omcirkel, vul in, onderstreep of markeer, dan mag je het met potlood in je werkboek maken. 
Is dit niet het geval, dan maak je alles in je schrift!

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 34 - Tekstslide

Voordat je begint , bekijk je goed de theorie op blz. 258

Maken:  Cursus 7   §6 blz. 258

opdr. 1 t/m 6 blz. 258

Alleen opdr. 1 mag met potlood in je flexboek, de rest maak je in je schrift


 




Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide