GT2 samenstellingen

Spelling  
Samenstellingen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling  
Samenstellingen

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les: klinkerbotsing
1.  Wat zijn klinkers: a, e, i, o, u, y
2. Wat doe je als klinkers botsen bij de uitspraak?
     - je gebruikt een trema als het één woord is
     - je gebruikt een koppelteken als het meer woorden zijn
     

Slide 2 - Tekstslide

Welk woord is goed gespeld?
A
opticiën
B
opticien

Slide 3 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
begroeiing
B
begroeiïng

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
kopieren
B
kopiëren

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
ruïne
B
ruine

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
studieadvies
B
studie-advies

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
astmaäanval
B
astma-aanval

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
drie-sterren-hotel
B
driesterrenhotel

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
skijas
B
ski-jas

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
skiër
B
ski-er

Slide 11 - Quizvraag

Andere woorden met koppelteken
Aardrijkskundige namen: Noord-Brabant, Amsterdam-Zuid
Vaste uitdrukkingen: doe-het-zelver, kant-en-klaar, kop-en-schotel
Achter een cijfer, afkorting, letter, symbool: 5-jarig, tv-tafel, A-4, 
€-teken
Voor of achter een hoofdletter: oer-Hollands, X-benen
Achter non-, anti-, ex-, oud-: non-actief, anti-lekband, ex-roker, oud-collega

Slide 12 - Tekstslide

Lesdoel vandaag
  • Regels kennen van meer woorden één woord maken
  • Samenstellingen correct kunnen spellen.

Slide 13 - Tekstslide

Van meer woorden één woord maken
Je kunt van meer woorden één woord maken. Zo'n woord noemen we een samenstelling.

bad + kamer = badkamer
bad + kamer + deur = badkamerdeur
tuin + stoel = tuinstoel

Slide 14 - Tekstslide

Samenstelling met tussenletter -en
De hoofdregel is: kijk naar het linkerwoord. Als dit een meervoud heeft op (e)n, dan schrijf je de -n ook in de samenstelling.

pan + koek = pannenkoek
paard + voer = paardenvoer
honk + hok = hondenhok


Slide 15 - Tekstslide

Samenstelling met tussenletter -e
Kijk naar het linkerwoord. Als het linkerwoord uniek is, dan schrijf je geen tussen -n.

- maan + schijn = maneschijn
- zon + bril = zonnebril



Slide 16 - Tekstslide

Samenstelling met tussenletter -e
Kijk naar het linkerwoord. Als het linkerwoord geen meervoud heeft, of een meervoud op -s, dan schrijf je geen tussen-n.

weide + vogel = weidevogel
asperge + soep = aspergesoep
seconde + wijzer = secondewijzer


Slide 17 - Tekstslide

Samenstelling met tussenletter -e
Kijk naar het linkerwoord. Als het linkerwoord een werkwoord is, dan schrijf je geen tussen-n.

huilen + balk = huilebalk
lachen + bek = lachebek
spinnen + wiel = spinnewiel



Slide 18 - Tekstslide

Samenstelling met tussenletter -e
Kijk naar het linkerwoord. Als het linkerwoord  een versterking is voor het rechterwoord, dan schrijf je geen tussen-n.

beer + sterk = beresterk (erg sterk)
reus + leuk = reuzeleuk (erg leuk)
aap + trots = apetrots (erg trots)



Slide 19 - Tekstslide

Samenstelling met een -e

Slide 20 - Tekstslide

Samenstelling met tussenletter -s
Als je een -s hoort, moet je hem schrijven.
meisje + kamer = meisjeskamer
lichaam + geur = lichaamsgeur

meisjeskamer, dus ook meisjesspeelgoed
lichaamsgeur, dus ook lichaamsscanner
stationsgebouw, dus ook stationsstraat

Slide 21 - Tekstslide

Welk woord is goed gespeld?
A
tandeborstel
B
tandenborstel

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
rodekool
B
rodenkool

Slide 23 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
denneboom
B
dennenboom

Slide 24 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
spinneweb
B
spinnenweb

Slide 25 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
groentesoep
B
groentensoep

Slide 26 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
varkensnuit
B
varkenssnuit

Slide 27 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
roggebrood
B
roggenbrood

Slide 28 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
reuzeplan
B
reuzenplan

Slide 29 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
zonnesteek
B
zonnensteek

Slide 30 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
paardestal
B
paardenstal

Slide 31 - Quizvraag

Oefenen
Ga naar Teams, tegel Nederlands
Klik op bestanden en map lesmateriaal
Klik op de map taalverzorging
Klik op de map samenstellingen

Slide 32 - Tekstslide

Volgende les
  • Hoofdletters
  • Leestekens

LET OP: donderdag 25 januari TOETS taalverzorging

Slide 33 - Tekstslide