Tussenletters GY2

Spelling H4
Tussenletters 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spelling H4
Tussenletters 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is goed gespeld?
A
zonnencel
B
zonnecel

Slide 2 - Quizvraag

Tussenletters
Tussen de woorden van een samenstelling gebruik je vaak extra letters, dit zijn tussenletters.

Om te weten welke tussenletters je gebruikt, moet je het eerste woord eerst in meervoud zetten.

Slide 3 - Tekstslide

Tussenletters
Eindigt het eerste deel in het meervoud op -en of -n, dan krijgt het woord in een samenstelling de tussenletters -en of -n.

Bijvoorbeeld:
tand + borstel = tandenborstel
kat + kruid = kattenkruid

Slide 4 - Tekstslide

Tussenletters
Kun je het eerste deel van het woord in het meervoud zowel met -(e)n als met -s schrijven, dan gebruik je de tussenletter -e.

Bijvoorbeeld:
Vitaminepillen (vitaminen/vitamines)
Secondewijzer (seconden/secondes)

Slide 5 - Tekstslide

Tussenletters
Eindigt het eerste deel van het woord op -eren, dan schrijf je in de samenstelling -er

Bijvoorbeeld:
Kinderfeest (kinderen) 
Rundersalade (runderen)

Slide 6 - Tekstslide

Je gebruikt alleen de -e-
als tussenletter: 

Slide 7 - Tekstslide

Tussenletters
Als het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets dat uniek is.

Bijvoorbeeld:
Zonnebank
Maneschijn

Slide 8 - Tekstslide

Tussenletters
Ook als het eerste gedeelte van de samenstelling geen meervoud heeft.

Bijvoorbeeld:
Roggebrood
Rijstepap

Slide 9 - Tekstslide

Tussenletters
Als het eerste gedeelte nauwelijks meer als woord te herkennen is of niet meer letterlijk opgevat kan worden.

Bijvoorbeeld:
Bakkebaard
Spillepoot
Schattebout

Slide 10 - Tekstslide

Tussenletters
Als het eerste woord een werkwoord is.

Bijvoorbeeld:
Spinnewiel (spinnen)
Huilebalk (huilen) 

Slide 11 - Tekstslide

Tussenletters
Als het eerste woord het tweede woord versterkt.

Bijvoorbeeld:
Reuzeleuk
Beresterk
Apetrots

Slide 12 - Tekstslide

Wat is juist geschreven?
A
Paardebloem
B
Paardenbloem

Slide 13 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Zonnebloem
B
Zonnenbloem

Slide 14 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Stekeblind
B
Stekenblind

Slide 15 - Quizvraag

Tussenletters
Je schrijft een tussenletter -s, als je deze hoort in de uitspraak van het woord.

Bijvoorbeeld:
Bakkersroom
Streepjescode
Verlovingsring


Slide 16 - Tekstslide

Wat is juist geschreven?
A
Meningverschil
B
Meningsverschil

Slide 17 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Bakkerzaak
B
Bakkerszaak

Slide 18 - Quizvraag

Rijstenpap, knarsentanden en reuzenfijn.
Deze woorden zijn goed geschreven.

Is dat waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
apentrots
B
apetrots

Slide 20 - Quizvraag

Welke van de antwoorden is juist?
A
Gisteren heb ik een zonnensteek opgelopen.
B
Ik had een meningverschil met Nadia.
C
Ik vind rijstenpap heel lekker.
D
Ik ga vandaag rodekool eten.

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
Staddeel
B
Bakkerzoon
C
Zonnenscherm
D
Maneschijn

Slide 22 - Quizvraag

Kies het goedgeschreven woord.
A
huilebalk
B
huilenbalk

Slide 23 - Quizvraag

Stappenplan tussen-n
1.  Je kijkt of het linkerwoord een zelfstandig naamwoord is -> de krant

2.  Als het linkerwoord een zelfstandig naamwoord is, kijk je of het een meervoud op -en, -s of beide heeft -> de kranten niet de krantes)

3.  Als het zelfstandig naamwoord alleen een meervoud op -en heeft, dan schrijven we de tussen-n -> kranteNbak 

Slide 24 - Tekstslide

Uitzonderingen tussen-n
  • Het linkerwoord eindigt al op -en -> havENgebied, keukENtafel.

  • Het linkerwoord heeft geen meervoud -> rijstepap, tarwebloem.

  • Van het linkerwoord is er maar één -> maneschijn, zonnebank.

  • Het linkerwoord versterkt het rechterwoord -> beresterk, apetrots.

  • Het woord is een bijvoeglijk naamwoord of werkwoord >> lachebek 

  • Het woord is een ouderwetse samenstelling -> elleboog, nachtegaal.

Slide 25 - Tekstslide

Weektaak
Je maakt opdracht 2 en 5 op blz. 125

Slide 26 - Tekstslide