Begrijpend lezen De Brug 1hv - 2

Begrijpend lezen De Brug 1hv, deel 1
Formatieve evaluatie ná opdracht 1 t/m 10
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Begrijpend lezen De Brug 1hv, deel 1
Formatieve evaluatie ná opdracht 1 t/m 10

Slide 1 - Tekstslide

Wat is volgens jou een 'hoofdgedachte'?

Slide 2 - Open vraag

Theorie -> hoofdgedachte
Hoofdgedachte = het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Zo vind je een hoofdgedachte:
1. Onderwerp zoeken.
2. Wat is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt? Antwoord in één zin. 


Slide 3 - Tekstslide

Theorie -> hoofdgedachte
Op welke plaats kan de hoofdgedachte in de tekst staan?
Optie 1   
Samenvatting in de inleiding of in het slot.
Optie 2
Inleiding = vraag, slot = antwoord.
Optie 3  
Inleiding = mening, slot = conclusie. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 6 - Quizvraag

Waar zoek je in een tekst de hoofdgedachte?
(Wat is de voorkeursplaats?)
A
Titel
B
Inleiding
C
Kern
D
Slot

Slide 7 - Quizvraag

Aan welke 2 woorden
zie je dat er iets
wordt 'opgesomd'?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Link

Theorie -> tekstverbanden
een goede tekst heeft verbanden tussen: - woorden
                                                                                        - zinnen
                                                                                        - alinea's
Dit noem je een tekstverband
Signaalwoorden kunnen een tekstverband aangeven.


Slide 10 - Tekstslide

Theorie -> opsommend verband
1. Opsommend tekstverband = Noemt twee of meer tekstdelen in volgorde.
Signaalwoorden: 
ook, bovendien, daarnaast, zowel...als, ten eerste, ten slotte, enz.

Voorbeeld: 
Willem verzamelt treintjes. Ook spaart hij foto's van het koningshuis. Hij is bovendien de trotse eigenaar van twee dwergpoedels.


Slide 11 - Tekstslide

Noem het signaalwoord van het opsommend verband:

Ik heb er geen zin in, ik heb er geen geld
voor en het mag niet van mijn ouders.

Slide 12 - Open vraag

Theorie -> tekstverband van tijd
2. Tijdsvolgorde = geeft de volgorde waarin gebeurtenissen plaatsvinden
Signaalwoorden: 
eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte, enz.

Voorbeeld: 
Voordat Carola haar haren laat knippen, ontbijt ze in 'Het Frietkot'. Daarna neemt ze meteen de bus.


Slide 13 - Tekstslide

Theorie -> tegenstellend verband
3. tegenstellend = geeft aan welke tekstdelen een tegenstelling vormen
Signaalwoorden:
maar, echter, evenwel, toch, daarentegen, enz.

Voorbeeld: 
De kapper is al ver over de tachtig, toch knipt hij nog fantastisch.


Slide 14 - Tekstslide

Noem het signaalwoord voor tijdsvolgorde:

Hij loopt naar de supermarkt, terwijl
hij steeds op zijn telefoon kijkt.

Slide 15 - Open vraag

Noem het signaalwoord en het bijbehorende tekstverband:

Jaap mist Sofie enorm, maar hij laat het niet merken.

Slide 16 - Open vraag

Noem het signaalwoord en het bijbehorende tekstverband:

Sofie wil hem nooit meer zien.
Jaap daarentegen is nog steeds gek op haar.

Slide 17 - Open vraag

Noem het signaalwoord en het bijbehorende tekstverband:

Nog voordat Jaap was uitgesproken, gooide Sofie hem een glas water in het gezicht. Meteen daarna is ze vertrokken.

Slide 18 - Open vraag

Wat wordt er
hiernaast
opgesomd?

Slide 19 - Open vraag

Nog één vraag: .....

Slide 20 - Tekstslide

Wat wil je de eerstvolgende plusles van mij leren?

Slide 21 - Open vraag