Economie hoofdstuk 5 en 4 (K) 3B
1 / 31
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Voor welke productiefactor staat de A
Slide 5 - Open vraag
De zaagmachine van een timmerman is een voorbeeld van de productiefactor ... . Het werk dat de timmerman doet, is een voorbeeld van de productiefactor ...
A
Natuur
Kapitaal
B
Kapitaal
Natuur
C
Kapitaal
Arbeid
D
Arbeid
Natuur
Slide 6 - Quizvraag
1 Als machines het zware werk van mensen overnemen, noem je dat ...
2 Als computers en computerprogramma’s de productie aansturen, noem je dat ...
2 Als computers en computerprogramma’s de productie aansturen, noem je dat ...
A
Mechaniseren
Automatiseren
B
Automatiseren
Mechaniseren
C
Mechaniseren
Mechaniseren
D
Automatiseren
Automatiseren
Slide 7 - Quizvraag
Als je niet genoeg kunt produceren, moet je de ... uitbreiden
A
Productiecapaciteit
B
Machines
C
Mensen
D
Minder
Slide 8 - Quizvraag
Dat kan door meer ... in dienst te
nemen
nemen
A
Meer
B
Machines
C
Mensen
D
Minder
Slide 9 - Quizvraag
Of door hen ... uren per week te laten werken.
A
Meer
B
Machines
C
Mensen
D
Minder
Slide 10 - Quizvraag
Ook kun je meer of betere ... aanschaffen.
A
Productiecapaciteit
B
Machines
C
Mensen
D
Minder
Slide 11 - Quizvraag
Ridvan zit volgepland.
Wat kan Ridvan doen om meer rijlessen te kunnen geven?
Wat kan Ridvan doen om meer rijlessen te kunnen geven?
A
Een grotere auto kopen
B
Meer reclame maken
C
Een extra auto aanschaffen
D
Theorielessen aanbieden
Slide 12 - Quizvraag
Arbeidsproductiviteit
Met ... mensen. ... werk doen
Met ... mensen. ... werk doen
A
Meer - meer
B
Meer - minder
C
Minder - Minder
D
minder - meer
Slide 13 - Quizvraag
Hoe stijgt de arbeidsproductiviteit niet?
A
Door meer personeel in dienst te nemen.
B
Door het gebruik van moderne apparaten en robots
C
Door het personeel een goede opleiding te geven
D
Door taken beter over het personeel te verdelen
Slide 14 - Quizvraag
Per brood die je maakt betaald krijgen heet ...
A
Vast loon
B
Prestatieloon
C
Uurloon
Slide 15 - Quizvraag
Hierdoor worden de totale loonkosten...
De kostprijs per product gaat hierdoor ...
De kostprijs per product gaat hierdoor ...
A
lager - omlaag
B
lager - omhoog
C
hoger - omlaag
D
hoger - omhoog
Slide 16 - Quizvraag
De kosten die een bedrijf heeft voor grondstoffen, het gebouw en personeel zijn ...kosten.
A
bedrijfs
B
maatschappelijke
Slide 17 - Quizvraag
De negatieve gevolgen van productie voor de samenleving zijn ... kosten
A
bedrijfs
B
maatschappelijke
Slide 18 - Quizvraag
Wat zijn geen maatschappelijke kosten
A
Vrachtverkeer zorgt voor geluidsoverlast voor de bewoners langs de weg.
B
De temperatuur op aarde stijgt door te veel CO2 in de lucht
C
Door de nieuwe zonnepanelen wordt de energierekening lager
D
Door de productie komt er veel stikstof in de natuur
Slide 19 - Quizvraag
Berend is melkveehouder. In de zomer staan zijn koeien in de wei, ’s winters staan ze in de stal.
Wat zijn geen bedrijfskosten?
Wat zijn geen bedrijfskosten?
A
Kosten van de stal
B
Kosten van de wei
C
Stankoverlast
D
Personeelskosten
Slide 20 - Quizvraag
Wie is de verzekeraar?
A
Iemand die een verzekering neemt
B
Iedereen in Nederland
C
Iemand die de verzekering aanbiedt
D
Polis
Slide 21 - Quizvraag
Welke kosten staat op de
plaats waar de 1 staat?
plaats waar de 1 staat?
A
Onkosten
B
Premie
C
Schadevergoeding
D
Reserve
Slide 22 - Quizvraag
Hoe vaak betaal je poliskosten?
A
0x
B
1x
C
2x
D
Ieder jaar
Slide 23 - Quizvraag
Een winkelier betaalt de ... aan de fabriek of groothandel
A
Inkoopprijs
B
winst
C
brutowinstopslag
D
bedrijfskosten
Slide 24 - Quizvraag
Bereken het btw-bedrag dat in de prijs verwerkt zit.
De prijs van een fiets is € 435,60 inclusief btw
De prijs van een fiets is € 435,60 inclusief btw
A
De btw is € 435,60 ÷ 109 × 9 = € 35,97
B
De btw is € 250 ÷ 109 × 9 = € 20,64
C
De btw is € 435,60÷ 121 × 21 = € 75,60
D
De btw is € 121 ÷ 121 × 21 = € 21,00
Slide 25 - Quizvraag
Wat betekent aansprakelijkheid?
A
De eigenaar is altijd verantwoordelijk
B
De verzekering is verantwoordelijk
C
Jij bent verantwoordelijk en moet betalen
D
Alle bovenstaande
Slide 26 - Quizvraag
Wat vergoedt een inboedelverzekering?
A
Door een storm is het dakkapel kapot gegaan
B
Op vakantie is je fototoestel gestolen
C
De garage is verwoest door brand
D
Bij een inbraak zijn een laptop en PlayStation meegenomen?
Slide 27 - Quizvraag
Je hebt je scooter WA verzekerd. Je glijdt uit en raakt een fietser aan de andere kant. Hij heeft voor € 45 schade aan zijn fiets en € 95 aan zijn kleding. De schade aan jouw scooter is € 312. Welk bedrag krijg jij zelf?
A
95 + 45 = 130
B
0
C
95 + 45 + 312 = 442
D
312
Slide 28 - Quizvraag
All risk verzekering is een ander woord voor:
A
WA verzekerd
B
Casco verzekerd
C
WA en Casco verzekerd
D
AVP verzekering
Slide 29 - Quizvraag
Masud verzekert zijn scooter allrisk. Dan rijdt hij tegen een geparkeerde auto. De schade aan de auto is € 1.250. De schade aan zijn scooter is € 640. Zijn helm van € 129 is zó beschadigd dat hij hem kan weggooien.
Hoeveel krijgt de auto eigenaar vergoedt?
Hoeveel krijgt de auto eigenaar vergoedt?
A
129
B
129 + 640 = 769
C
1.250
D
1.250 - 129 - 640 = 481
