Klas 1 - Formuleren - Verbanden

WELKOM

Bij Nederlands
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELKOM

Bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

10 min. 
lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

VANDAAG
  • Herhalen vorige les
  • Formuleren: verbanden (blz. 232)
  • Maken/ nakijken opdrachten
  • Quiz (?)

Slide 3 - Tekstslide

Raadgedicht vorige week



Slide 4 - Tekstslide

Raadgedicht vorige week


Goede antwoord:
ledematen


Slide 5 - Tekstslide

Raadgedicht deze week




Slide 6 - Tekstslide

Gedichten voordragen
Door drie leerlingen

Slide 7 - Tekstslide

Uit hoeveel zinnen bestaat dit tekstje?
(1 min. nadenktijd) 

Ook al weet je dat zo'n klein diertje helemaal niets doet lopen de rillingen over je lijf deze angst heet arachnofobie oftewel spinnenangst het is de meest voorkomende dierenangst bij mensen 

Slide 8 - Tekstslide

Wat ga je leren vandaag?
  • Verbanden tussen zinnen aangeven door de juiste signaalwoorden te gebruiken 

Slide 9 - Tekstslide

Formuleren:
verbanden tussen zinnen (blz. 232)

De zinnen van een alinea houden verband met elkaar. Ook tussen delen van lange zinnen bestaat vaak een verband. Zulke tekstverbanden kun je aangeven met signaalwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Maken:
Formuleren blz. 232
opdracht 1, 2, 3

Slide 11 - Tekstslide

Welke tekstverbanden ken je al?

Slide 12 - Woordweb

Wat zijn tekstverbanden?
A
Meerdere zinnen
B
Een stukje tekst
C
Twee stukjes tekst naast elkaar
D
Verschillende stukjes tekst die iets met elkaar te maken hebben

Slide 13 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft een tegenstellende tekstverband aan?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 14 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijdsverloop'?
A
eerst
B
nadat
C
daarna
D
denk aan

Slide 15 - Quizvraag

Welk tekstverband zie je in deze zin?

Hij houdt van pannenkoeken, maar niet van pizza.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 16 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar

Slide 17 - Quizvraag

Wat is geen tekstverband?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
doel
D
voorbeeld

Slide 18 - Quizvraag

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 19 - Quizvraag

Wat heb je geleerd vandaag?
  • Verbanden tussen zinnen aangeven door de juiste signaalwoorden te gebruiken 

Slide 20 - Tekstslide