3.2 Crisis en Ontevredenheid

Voorkennis vraag 2:
Welke ideologie (gedachtegoed) had de Sovjet Unie?
A
Communisme
B
Kapitalisme
C
Nationalisme
D
Fascisme
1 / 36
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Voorkennis vraag 2:
Welke ideologie (gedachtegoed) had de Sovjet Unie?
A
Communisme
B
Kapitalisme
C
Nationalisme
D
Fascisme

Slide 1 - Quizvraag

Hieronder staan vijf uitspraken over economie.

Welke twee uitspraken horen bij de economie van de Sovjet-Unie in de periode 1930-1940? Sleep die nummers naar het vak. 
Economie van de Sovjet-Unie in de periode 1930-1940
De productie wordt vastgesteld door een plan van de regering.
De regering bepaalt de prijs van een aantal belangrijke producten.
Het aanbod van goederen wordt bepaald door de vraag van de
consument.
Het doel van productie is het maken van winst.
Natuurlijke hulpbronnen, zoals olie, zijn in handen van privébedrijven.

Slide 2 - Sleepvraag

Communisme
Kapitalisme
Bezit
Lonen
Doel
Land
Verenigde Staten
Iedereen verdient evenveel
Goed bestaan voor iedereen
Ondernemer verdient meer dan arbeider
Sovjet Unie
Fabrieken zijn eigendom van de staat
Fabrieken zijn eigendom van ondernemers
Zo veel mogelijk winst maken

Slide 3 - Sleepvraag

Wie regeerde voor Stalin over de Sovjet-Unie?
A
Gorbatsjov
B
Lenin
C
Tsaar Nicholaas II
D
Chroesjtsjov

Slide 4 - Quizvraag

Sleep de 4 gebeurtenissen in de juiste volgorde. Doe dit van hoog naar laag. Bovenaan de eerste gebeurtenis, onderaan de laatste.
De Russische Revolutie
Moord op Franz-Ferdinand
De Frans-Duitse Oorlog
De Vrede van Versailles

Slide 5 - Sleepvraag

3.2 Crisis en Ontevredenheid

Slide 6 - Tekstslide

Duitsland na de Eerste Wereldoorlog
  • Eerste democratie in Duitsland: Republiek van Weimar (1919)
  • Verlies van de oorlog komt hard aan, zowel emotioneel als economisch.
  • Dolkstootlegende: idee dat Duitsland zou zijn verraden tijdens de Eerste Wereldoorlog door joden, communisten en socialisten => wordt bijvoorbeeld door Hitler gebruikt

Slide 7 - Tekstslide

Economische problemen
  • De herstelbetalingen drukten zwaar op de Duitse economie
  • In 1923 kon de Weimar regering niet betalen
  • Frankrijk en België bezetten daarop het Ruhrgebied (industriegebied) => dit mocht volgens het Verdrag van Versailles

Slide 8 - Tekstslide

Hyperinflatie
  • Als reactie op de bezetting van het Ruhrgebied liet de Duitse regering geld bijdrukken....
  • Dezelfde hoeveelheid goud werd nu vertegenwoordigd door meer bankbiljetten => het geld werd daardoor snel heel veel minder waard => hyperinflatie

Slide 9 - Tekstslide

Prijzen voor 1 kilo brood (1923)
December 1921:                        4 Mark 
December 1922:                       163 Mark 
Januari 1923:                              250 Mark 
April 1923:                                   474 Mark 
Augustus 1923:                          69.000 Mark 
November 1923:                        201.000.000.000 Mark

Slide 10 - Tekstslide

1923 Hitlers Bierkellerputsch
  • In deze chaos probeert Hitler een staatsgreep te plegen, dit mislukt.
  • De poging wordt Bierkellerputsch genoemd (begon in een kroeg = keller) 
  • Hitler wordt gearresteerd en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar. 
  • In de gevangenis schrijft hij het boek 'Mein Kampf'

Slide 11 - Tekstslide

Dawesplan
Dawes-plan

Slide 12 - Tekstslide

Duitsland 
1924-1929

  • Politiek en economisch gaat het beter met het land
  • Duitsland is in 1926 lid van de Volkenbond geworden
  • De Amerikanen steunen de Duitse economie met het Dawesplan
  • De Duitse bevolking krijgt weer wat vertrouwen...

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het Dawesplan?
A
Militair plan om Duitsland sterker te maken
B
Politiek plan om de Duitse parlementaire democratie te versterken
C
economisch plan om Duitsland er weer bovenop te helpen
D
Cultureel plan om Duitse propaganda te verspreiden

Slide 14 - Quizvraag

Na de Eerste Wereldoorlog verloren veel Duitse burgers het vertrouwen in hun regering. Kies de antwoorden die uitleggen hoe dat komt.
A
De regering had het voor Duitsland vernederende Verdrag van Versailles getekend. Veel Duitse burgers waren daar kwaad om.
B
De regering legde de bevolking erg strenge wetten op. Toen Duitsland nog een keizer had, had de bevolking veel meer vrijheid.
C
De regering had de Republiek van Weimar veroverd. Dat was volgens veel Duitsers onverstandig, omdat het waarschijnlijk tot wraak van de geallieerden zou leiden.
D
De regering nam weinig effectieve maatregelen tegen de economische crisis.

Slide 15 - Quizvraag

Een vrouw laat haar kachel branden op papiergeld. Waar en wanneer is deze foto gemaakt?

A
in de Verenigde Staten, kort na de beurskrach van 1929
B
in Duitsland, tussen 1921 en 1924, toen de inflatie extreem hoog was
C
in Italië, kort nadat Mussolini aan de macht kwam.
D
in de Republiek van Weimar, direct nadat de keizer naar Nederland was gevlucht

Slide 16 - Quizvraag

Beurskrach (1)
Economie werkt op vertrouwen

Voorbeeld:
Nederlanders hebben samen 228 miljard spaargeld. We kunnen dit echter niet allemaal tegelijkertijd opnemen want zoveel contanten zijn er niet. We vertrouwen er op dat we het niet allemaal tegelijkertijd opnemen
. Wanneer we dit wel zouden doen zouden de banken niet genoeg contanten hebben en 'klappen' (failliet gaan)

Slide 17 - Tekstslide

Beurskrach (2)
VS verdiende veel geld aan WO I => de Amerikaanse economie groeit => Amerikanen verwachten dat de economie blijft groeien, ook na WO I => mensen kopen veel aandelen => mensen lenen geld om aandelen te kopen....

maar eigenlijk is de vraag naar producten al een tijdje aan het dalen en hebben bedrijven overschotten....

Slide 18 - Tekstslide

Zwarte donderdag
Op 24 oktober 1929 barstte de zeepbel: het vertrouwen was weg
  • Mensen verkochten massaal hun aandelen => inklappen aandelenkoersen 
  • Iedereen nam hun spaargeld op 
  • Banken storten hierdoor in en verdween veel spaargeld van de gewone bevolking 
  • Daling BNP van de VS met 40% 
  • Enorme Werkloosheid 

Slide 19 - Tekstslide

Gevolgen
  • Overal in de wereld te merken 
  • De VS kocht niks meer in het buitenland 
  • Het Dawesplan werd direct gestopt
  • Ineenstorting internationale geldmarkt 
  • Wereldwijde werkloosheid 

Slide 20 - Tekstslide

Een crisis is moeilijk om uit te komen...

Slide 21 - Tekstslide

Duitsland zwaar getroffen
  • Leningen van het Dawesplan aan Duitsland komen stil te liggen
  • Hierdoor steeg de werkloosheid met name in de grote Duitse steden (Bijna 30%) 
  • Hierdoor kreeg de NSDAP van Hitler de kans om aan de macht te komen 

Slide 22 - Tekstslide

Waarom werd Duitsland extra zwaar getroffen door de wereldwijde economische crisis?

A
Het Dawesplan werd stopgezet.
B
Duitsland had geld uitgeleend aan andere landen om de economie weer op te bouwen.
C
Hitler had enorme schulden gemaakt om het leger weer op te bouwen.
D
De Amerikaanse president had opdracht gegeven om alle Duitse producten uit Amerikaanse winkels te halen.

Slide 23 - Quizvraag


Fascisme

Fascisme is een politieke stroming, 
en wordt ook wel extreem-rechts genoemd

De naam komt van het voorwerp dat je hier ziet: een fasces
Dit voorwerp, een bijl met takken, stond symbool voor
de macht van bestuurders in het Romeinse Rijk.

Slide 24 - Tekstslide


Benito Mussolini


Leider, of 'Il Duce',  van Italië (1922-1943)
Oprichter van de Fasci di Combattimento (Zwarthemden, knokploegen)

Na de Eerste Wereldoorlog en de Vrede van Versailles was er veel onvrede, 
en dat kwam door de onderhandelingen van de 'slechte' Italiaanse regering.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Fascisme in Europa
  • 'Oplossing voor de crisis'

  • Populair in de jaren ’20 en ’30 van de 20e eeuw

  • Antwoord op slecht beleid van de democratische regeringen

  • Niet alleen in Italië of Duitsland (NSDAP), ook in Engeland (BUF) en Nederland (NSB)

Slide 27 - Tekstslide

Kenmerken van fascisme (1)
  • Fascisme is overal tegen: vooral dingen die vreemd zijn en andere culturen

  • Fascisme is anti-democratisch: het volk hoeft niet mee te praten

  • Er is één leider. Hij bepaalt wat goed is. (Leidersbeginsel/Führerbeginsel)

Slide 28 - Tekstslide

Kenmerken van fascisme (2)

  • Fascisme is nationalistisch: de eigen staat boven alles

  • Fascisme gaat uit van ongelijkheid tussen mensen: de hoogontwikkelden moeten de laagontwikkelden leiden. (Het recht van de sterkste)


Slide 29 - Tekstslide

Kenmerken van fascisme (3)

  • Niet denken maar doen. Gevoel is belangrijker dan denken.

  • Geweld is goed: geen woorden maar daden

  • De vrouw is ondergeschikt: haar taak is het krijgen van kinderen.

Slide 30 - Tekstslide

Wat is fout? Het fascisme was populair, omdat
A
men teleurgesteld was in het verloop van WO I
B
men teleurgesteld was in de democratie
C
men teleurgesteld was in de Volkenbond.
D
men teleurgesteld was in de vredesafspraken van Versailles

Slide 31 - Quizvraag

Welke hoort niet bij Mussolini?
A
Geweld is goed
B
Democratie is slecht
C
Joden zijn slecht
D
Nationalisme is belangrijk

Slide 32 - Quizvraag

Welk kenmerk van fascisme?
A
mensen zijn ongelijk
B
nationalisme
C
leidersprincipe
D
rassen ongelijkheid

Slide 33 - Quizvraag

Welk kenmerk van fascisme zie je hier?
A
persoonverheerlijking
B
nationalisme
C
geen democratie
D
verheerlijking van geweld

Slide 34 - Quizvraag

Wat hoort bij 'fascisme'?
A
gelijkheid
B
veel kletsen met politici
C
sterke leider
D
geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 35 - Quizvraag

Waar hoort het volgende kenmerk bij:
Iedereen is gelijk
A
Communisme
B
Fascisme

Slide 36 - Quizvraag