TaalCompleet A2 oefenoets thema 4

• NT2 Inburgering/alfabetisering volwasseneducatie
• Beroepsopleiding

Grammatica

Ik help Tim. Tim helpt mij.

Jij helpt Tim. Tim helpt jou.

U helpt Tim. Tim helpt

Hij helpt Tim. Tim helpt

Zij helpt Tim. Tim helpt

Wij helpen Tim. Tim helpt

Jullie helpen Tim. Tim helpt      
Zij helpen Tim. Tim helpt

Tim koopt een boek voor mij. Dit boek is van mij. 

Tim koopt een boek voor mij. Dit is mijn boek. 

Tim koopt een boek voor jou. Dit boek is van jou.

Tim koopt een boek voor jou. Dit is jouw boek. 

1. ‘Gaat je zus naar school?’
‘Ja, en ik ga met _________________ mee.’

1. hem
2. haar
3. ons
4. jou

2. ‘Is die auto van je broer?’
‘Ja, die auto is van _________________ .’

1. jou
2. haar
3. mij
4. hem

3. ‘Weet jij waar mijn sleutel is?’
‘Nee, ik heb _____________niet gezien.’

1. hem
2. haar
3. jou
4. hen

4. Mijn moeder heeft 4 zussen.
Zij spreekt vaak met ___________ af.

1. ons
2. hem
3. hen
4. het

5. ‘Zal ik _____ even helpen, meneer?’
‘Ja, graag!’

1. jou
2. hen
3. haar
4. u

Hij, hem , het of ze?

De woorden--> hij/hem.
Het woorden --> het
Meervoud --> ze
Mijn fiets is kapot. Hij staat in de schuur. Ik breng hem straks
naar de fietsenmaker.
Het ontbijt is klaar. Het is lekker. 
Ik heb schoenen besteld. Ze zijn bruin

1. Hij heeft taarten gemaakt. _________________ zijn erg lekker.

1. hij
2. hem
3. het
4. ze

2. ‘Waar is de auto?’ ‘Ik heb _________________ in de garage gezet.’

1. hij
2. hem
3. het
4. ze

3. ‘Wat kosten die telefoons?’ ‘_________________ kosten € 799 per stuk.’

1. hij
2. hem
3. het
4. ze

4. Juliette koopt een nieuwe tas. _________________ is blauw met paars.

1. hij
2. hem
3. het
4. ze

5. Heb jij het hondje van je vriendin al gezien?
Nee, ik heb ______ nog niet gezien.

1. hij
2. hem
3. het
4. ze

Maak de zin af.

2. Harmit heeft geen telefoon. Dus .....

3. Rosa is te laat op school. Waarschijnlijk...

4. Agnes vraagt om meer zakgeld. Helaas...