H3 Ben jij ondernemend? 3.1 Wat zijn de kosten? (Pincode 7e editie)

Welkom bij economie!
H3 Ben jij ondernemend?

3.1 Wat zijn de kosten?

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij economie!
H3 Ben jij ondernemend?

3.1 Wat zijn de kosten?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we vandaag doen?


  1. Inleiding H3
  2. Theorie 3.1 Wat zijn de kosten?
  3. Zelfstandig aan het werk

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weet je het nog? 
Maak blz 72 Theorie door op de stippenlijnen de juiste begrippen te vullen. 

Kies hierbij uit de begrippen die ernaast staan. 
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.1
Lesdoelen:

Aan het eind van de les:
  • Kun je productiefactoren noemen en uitleggen hoe bedrijven die gebruiken. 
  • Kun je het verschil tussen mechanisering en automatisering uitleggen.
  • Kun je de kostprijs per product berekenen.
  • Kun je voorbeelden van technologische ontwikkelingen geven.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je nodig om te produceren?
Om te produceren gebruik je productiefactoren.
De belangrijkste zijn:



  • Natuur – grondstoffen, energie
  • Arbeid – het werk van de eigenaar en de medewerkers
  • Kapitaal – gereedschap, machines, bedrijfspand. Dit heet ‘kapitaal’ omdat er veel geld in geïnvesteerd is.




Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Makkelijker produceren
Je kunt makkelijker produceren met hulpmiddelen.


Mechaniseren.  --> je hebt wel nog mensen/mankracht nodig; Machines, zoals een heftruck, maken het werk lichter.


Automatiseren. --> alles gaat vanzelf (automatisch) nadat je de                                                          computer hebt geprogrammeerd; Met computers en                                                    computerprogramma’s kun je de machines   aansturen.




Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kosten van één product
Kostprijs per product = gemiddelde kosten voor het maken van één product.









Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met hulp van de techniek
Er komen steeds weer
  • nieuwe technieken
  • nieuwe uitvindingen.
Dat noem je technologische ontwikkelingen.

Voor jou: makkelijk en leuk.


Voor bedrijven:
  • beter / sneller / goedkoper produceren
  • nieuwe producten maken.





Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig aan het werk 
timer
15:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 1 t/m 10 op blz 74 t/m 77. Je mag overleggen. Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule bij een berekening!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je krijgt 15 minuten de tijd
Klaar? Meld je bij de docent.
Na 15 minuten gaan we samen de opgaven bespreken. Iedereen moet zijn antwoord kunnen uitleggen.

Slide 10 - Tekstslide

Sponsopdracht: 1b en c
Opdracht 1 t/m 10: klassikaal nakijken
  • 1a Mosaburgers worden gemaakt van vlees dat opgekweekt is vanuit een paar dierlijke cellen.
  • 1b Veeteelt is schadelijk voor het milieu en de natuur.
  • 2a je nodig hebt om te produceren
  • 2b natuur, arbeid en kapitaal
  • 2c1 een bouwkraan - kapitaal
  • 2c2 kalksteen en zand - natuur
  • 2c3 een cementmolen - kapitaal
  • 2c4 het maken van een bouwtekening - arbeid
  • 3a kapitaal
  • 3b Dat maakt de productie goedkoper.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1 t/m 10: klassikaal nakijken
  • 4a De robot vervangt jarenlang het werk van meerdere mensen. Die hoef je nu al die jaren geen loon te betalen.
  • 4b Bijvoorbeeld: een robot werkt nauwkeuriger / is nooit ziek / kan dag en nacht doorwerken.
  • 5 dalen, lager
  • 6a € 4.000.000 ÷ 625.000 = € 6,40
  • 6b € 6,95 – € 6,40 = € 0,55
  • 6c € 0, 55 × 625.000 = € 343.750
  • 7a 2 × 625.000 = 1.250.000 stuks
  • 7b €4.000.000 : 100 x 60 = € 2.400.000 , € 4.000.000 + € 2.400.000 = € 6.400.000
  • 7c € 6.400.000 ÷ 1.250.000 = € 5,12
  • 7d € 6,40 – € 5,12 = € 1,28

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1 t/m 10: klassikaal nakijken
  • 8 technologisch, beter, goedkoper, meer, producten
  • 9 auto - navigatie / zelfrijdend / elektrische motor
  • 9 fiets - e-bike (elektrische fiets)
  • 9 horloge - smartwatch
  • 9 schoolbord - digiborden /smartboards
  • 10 Bijvoorbeeld: een zelfrijdende scooter

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiten 3.1
Lesdoelen:

Nu:
  • Kun je productiefactoren noemen en uitleggen hoe bedrijven die gebruiken. √
  • Kun je het verschil tussen mechanisering en automatisering uitleggen. √
  • Kun je de kostprijs per product berekenen. √
  • Kun je voorbeelden van technologische ontwikkelingen geven.





Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies