Leestekens gebruik je om een zin leesbaar te maken. Dit geldt ook voor de
komma. Een komma gebruik je op een plek in de zin waar de lezer even pauze kan nemen.
Dennis moet zijn kamer opruimen, het gras maaien en de hond uitlaten.
Toen de televisie stukging, miste de vriendengroep een groot deel van de handbalwedstrijd.
'Kom je ook, Gian?'