Via Vervolg thema 3 - Zelftest
1 / 26
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is
' de fauna' ?
' de fauna' ?
Slide 2 - Open vraag
Wat is
' het ecoduct'
' het ecoduct'
Slide 3 - Open vraag
Wat is
' het zoogdier' ?
' het zoogdier' ?
Slide 4 - Open vraag
In de lente ...... wij de vlinderstruik, zodat er in de zomer weer nieuwe jonge takken kunnen groeien.
A
kweken
B
verwaarlozen
C
fokken
D
snoeien
Slide 5 - Quizvraag
De tijger is een ...... dier en komt alleen voor in Azië.
A
plantaardig
B
zeldzaam
C
exotisch
Slide 6 - Quizvraag
Omdat wij in de stad wonen, vinden wij het heerlijk om af en toe wandelingen in de ..... te maken.
A
leefgebied
B
begroeiing
C
natuur
D
dierenasiel
Slide 7 - Quizvraag
Zinsdelen: Goed of fout?
Ik / ga/ een opleiding / volgen/ aan het/ Groene Hart College.
Ik / ga/ een opleiding / volgen/ aan het/ Groene Hart College.
A
goed
B
fout
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
In de tuin groeit veel onkruid.
In de tuin groeit veel onkruid.
Slide 9 - Open vraag
Schrijf het onderwerp en de persoonsvorm op:
Laika was een Russisch hondje.
Laika was een Russisch hondje.
Slide 10 - Open vraag
Zinsdelen: goed of fout?
Met een goede zaag/ hebben/ wij /de berk /omgezaagd.
Met een goede zaag/ hebben/ wij /de berk /omgezaagd.
A
goed
B
fout
Slide 11 - Quizvraag
Schrijf de persoonsvorm op.
Ik maak in de herfst graag een strandwandeling.
Ik maak in de herfst graag een strandwandeling.
Slide 12 - Open vraag
Wat zijn de juiste werkwoordsvormen:
Snoeien
Snoeien
A
Ik snoei - Ik snoeide- Ik heb gesnoeit
B
Ik snoei - Ik snoeide- Ik heb gesnoeid
C
Ik snoei - Ik snoeite - Ik heb gesnoeit
D
Ik snoei - ik snaai - Ik heb gesnaaid.
Slide 13 - Quizvraag
Wat zijn de juiste werkwoordsvormen:
Knippen
Knippen
A
Ik knip - Ik knipte - Ik heb geknipt
B
Ik knip - Ik knipde - Ik heb geknipd.
C
Ik knip - Ik knap - Ik ben knap.
D
Ik knip - Ik kniep - Ik heb gekniept.
Slide 14 - Quizvraag
Schrijf de tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooide tijd op van het werkwoord:
verzorgen. (begin telkens met Ik ....)
verzorgen. (begin telkens met Ik ....)
Slide 15 - Open vraag
Schrijf de tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooide tijd op van het werkwoord:
zagen. (begin telkens met Ik ....)
zagen. (begin telkens met Ik ....)
Slide 16 - Open vraag
Schrijf de tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooide tijd op van het werkwoord:
blaffen. (begin telkens met Ik ....)
blaffen. (begin telkens met Ik ....)
Slide 17 - Open vraag
De titel van een tekst geeft vaak een hoofdonderwerp van de tekst aan.
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quizvraag
Een deelonderwerp van een tekst heeft niet per se met het hoofdonderwerp te maken.
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quizvraag
De hoofdgedachte van een tekst is de belangrijkste boodschap van de tekst
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quizvraag
sms aan een vriendin
A
formeel
B
informeel
Slide 21 - Quizvraag
mail aan een nieuwe docent
A
formeel
B
informeel
Slide 22 - Quizvraag
een sollicitatiebrief
A
formeel
B
informeel
Slide 23 - Quizvraag
een klachtenbrief aan de supermarkt
A
formeel
B
informeel
Slide 24 - Quizvraag
Voor het schrijven van een formele brief bestaat een vast indeling. Uit welke 7 onderdelen bestaat deze vaste indeling?
Slide 25 - Open vraag
Welk cijfer denk je te gaan halen op de toets?
