In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Vandaag
Herhaling verwijswoorden
Foutloos leren spellen
Maken opdrachten
Zelf nakijken van het huiswerk
Evaluatie en vragen stellen
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Je leert foutloos spellen
Slide 3 - Tekstslide
Wat moet je kennen en kunnen?
Hoofdletters en leestekens
Verkleinwoorden en meervouden
Verlengen (gemiddeld, want gemiddelde)
Aan elkaar of los
Werkwoordspelling
Slide 4 - Tekstslide
Hoofdletters en leestekens
Slide 5 - Tekstslide
schrijf foutloos over: in het plan van engels noteer je de inleiding het middenstuk en het slot
Slide 6 - Open vraag
schrijf foutloos over: toen sara thuiskwam ging ze op de bank zitten
Slide 7 - Open vraag
schrijf foutloos over: matthijs zei ik wil best meedoen want dan kan ik geld verdienen
Slide 8 - Open vraag
Wat?
Blz 112. Maak opdracht 1.
Hoe?
In je boek en/of schrift. Neem de zinnen over en noteer hoofdletters en leestekens waar dat moet.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
Zes minuten.
Klaar?
Maak opdracht 2: verkleinwoorden maken.
Zelfstandig aan de slag
timer
6:00
Slide 9 - Tekstslide
schrijf het verkleinwoord op van: kano
Slide 10 - Open vraag
schrijf het verkleinwoord op van: tv
Slide 11 - Open vraag
Verkleinwoorden
- Een verkleinwoord is altijd een zelfstandig naamwoord. - Verkleinwoorden zijn altijd het-woorden. - Er zijn vijf uitgangen die een verkleinwoord kan hebben: -je, -tje, -etje, -pje, -kje
Slide 12 - Tekstslide
Wat?
Blz 112. Maak opdracht 2.
Hoe?
In je boek en/of schrift. Schrijf van de woorden het verkleinwoord op.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
Zes minuten.
Klaar?
Maak opdracht 3: meervouden maken.
Zelfstandig aan de slag
timer
6:00
Slide 13 - Tekstslide
aan elkaar of los: warme+chocolade+melk
Slide 14 - Open vraag
aan elkaar of los: het+verplichte+stage+formulier
Slide 15 - Open vraag
Aan elkaar of los
Slide 16 - Tekstslide
Wat?
Blz 113. Maak opdracht 5
Hoe?
In je boek en/of schrift. Maak van de woorden een samenstelling. Gebruik een tussenletter als dat moet.