In deze les zitten 47 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Beeldaspect
Licht&Schaduw
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je herkennen, uitleggen en toepassen welke verschillende licht en schaduw werkingen er zijn.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Lichtval
Lichtbron
Eigen schaduw
Clair-Obscur
Kunstlicht
Licht - donker
Contrast
Lichteffecten
Lichtrichting
Meelicht
Strijklicht
Natuurlijk licht
Schaduwwerking
Slagschaduw
Tegenlicht
Zijlicht
Slide 4 - Tekstslide
Lichtbron
Ooit had de mens alleen beschikking over natuurlijklicht van zon en maan. Met de mogelijkheden van vuur en kunstlicht werd het mogelijk de dag te verlengen.
Kaarslicht en gaslicht hebben een mooie, zachte en warme kleur, heel anders dan het felle, witte licht van een spotje. In het schilderij van Kamerlingh Omnes worden moeder en kind verlicht door getemperd goudgeel zonlicht, dat door het raam binnenkomt
Slide 5 - Tekstslide
Licht & schaduw?
Licht en schaduw ontstaan als het licht van een lichtbron geheel of gedeeltelijk wordt tegengehouden
door een object.
Slide 6 - Tekstslide
Natuurlijke lichtbron
De lichtbron die het licht geeft is naturlijke aart. Denk aan de zon, de maan of vuur.
Slide 7 - Tekstslide
Kunstmatige lichtbron
Een kunstmatige lichtbron is kunstmatig van aart. Denk aan een lantaarnpaal, een zaklamp of een schemerlamp.
Slide 8 - Tekstslide
Zichtbare lichtbron
De lichtbron is zichtbaar in de tekening. Dit kan zowel kunstlicht als natuurlijk licht zijn.
Slide 9 - Tekstslide
Verborgen lichtbron
Deze lichtbron is niet zichtbaar in de tekening, maar doordat er schaduw aanwezig is weet je dat er zich ergens een lichtbron bevind.
Slide 10 - Tekstslide
Eigen schaduw
Eigen schaduw is de schaduw die op het object aanwezig is. Bijvoorbeeld: De zon schijnt op de woestijnduin; de ene kant van de woestijnduin is licht, de andere kant is donker.
Slide 11 - Tekstslide
Slagschaduw
Slagschaduw is de schaduw die een object "werpt" op een ondergrond of achtergrond.
Slide 12 - Tekstslide
Halfschaduw en Kernschaduw
De halfschaduw is het lichtste deel van de schaduw en de kernschaduw is het donkerste deel van de schaduw.
Slide 13 - Tekstslide
Licht van opzij
Bij zijlicht komt het licht van opzij. Dat kun je zien aan de slagschaduw.
Slide 14 - Tekstslide
Gebundeld licht
Als alle lichtstralen één kant op gaan spreek je over gebundeld licht. Denk maar eens aan een zaklantaarn of lichtshow.
Slide 15 - Tekstslide
Tegenlicht
De lichtbron bevindt zich tegenover je. Tegenlicht kan een romantische of dreigende sfeer veroorzaken. Dat komt door het grote contrast tussen licht en donker. Je ziet dan alleen de omtrek (silhouet) van iets.
Slide 16 - Tekstslide
Meelicht
Als je mee kijkt met de richting van het licht, dan spreek je van meelicht. Dat wat je bekijkt heeft dan bijna geen eigen schaduw.
Slide 17 - Tekstslide
Strijklicht
Licht dat onder een scherpe hoek over een oppervlak valt noemen we strijklicht. Het effect van strijlicht is dat onregelmatigheden in het oppervlak zichtbaar worden.
Slide 18 - Tekstslide
Glimlicht
Op glimmende voorwerpen zie je allemaal witte vlekken, dat zijn glimlichten. Glimlichten ontstaan door weerkaatsing van het licht op gladde voorwerpen.
Slide 19 - Tekstslide
Licht - Donker contrast
Bij licht-donker contrast gaat het om het contrast in helderheid. Het naast elkaar gebruiken van licht en schaduw. Vooral in de schilderkunst van de barok werd een groot licht/donkercontrast heftig ingezet om een dramatisch effect te bereiken: dit wordt clair-obscur genoemd. Licht-donkercontrast wordt ook in de (zwart/wit)fotografie veel gebruikt. Er zit dan diep zwart en helder wit in de foto, in plaats van heel veel grijstinten.
Slide 20 - Tekstslide
Clair-obscur
Sterk Licht - Donker contrast
Slide 21 - Tekstslide
diffuus licht
Verspreid licht: Er zijn geen schaduwen te zien, omdat het licht van alle kanten komt (vaak bij bewolking).
Slide 22 - Tekstslide
Beeldaspect
Ruimte
Slide 23 - Tekstslide
Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je herkennen, uitleggen en toepassen welke verschillende soorten ruimte suggesties er zijn.
Slide 24 - Tekstslide
Dit werk is plat,
tweedimensionaal, zonder ruimte(suggestie).
Slide 25 - Tekstslide
Ruimtesuggestie
Er zijn verschillende manieren om in een tekening of schilderij ruimte uit te beelden. Door bepaalde trucjes toe te passen lijkt het dan net alsof er ruimte in je werk zit. Dit noem je ruimtesuggestie.
Slide 26 - Tekstslide
Diepte
Ook wel ‘dieptewerking’ of ‘ruimtesuggestie’. De schijnbare diepte die in een plat vlak, zoals een schilderij, wordt opgeroepen. De voorstelling die je ziet lijkt diepte te hebben, maar dat is schijn. Dit kan bijvoorbeeld tot stand komen door het gebruik van compositie, perspectief of licht- en schaduwwerking.
Slide 27 - Tekstslide
Beeldaspect RUIMTE
ruimtesuggestie: voorgrond / achtergrond
groot / klein
lijn- / atmosferisch perspectief
afsnijding
overlapping
plasticiteit
standpunt
Slide 28 - Tekstslide
Plasticiteit, plastisch
Suggestie van ruimtelijkheid in een plat vlak, zoals in een schilderij. Plasticiteit in een voorstelling wordt vooral verkregen door het gebruik van eigen schaduw, slagschaduw en belichte plekken (glimlichten). Ook verloop in kleur van licht naar donker maakt vormen in een schilderij plastisch.
Slide 29 - Tekstslide
Standpunt
De plaats van waaruit iets wordt bekeken en in beeld wordt gebracht; bijvoorbeeld vanuit een hoog standpunt (zie ‘vogelperspectief’) of een laag standpunt (zie ‘kikkerperspectief’).
Slide 30 - Tekstslide
Kikvorsperspectief
Ergens vanaf een zeer laag standpunt tegenaan kijken, alsof je het uit de ogen van een kikker ziet.
Slide 31 - Tekstslide
Vogelperspectief (vogelvluchtperspectief)
Ergens vanuit een zeer hoog standpunt tegenaan kijken, alsof je er overheen vliegt.
Slide 32 - Tekstslide
Lijnperspectief
Vorm van ruimtesuggestie volgens een wiskundige methode door middel van vluchtlijnen die naar één of meer verdwijnpunten op de horizon lopen:
Verdwijnpunt: Ook wel ‘vluchtpunt’. Het punt op de horizon waar de vluchtlijnen (alle evenwijdige horizontale lijnen) samenkomen als je ze met het oog doordenkt. Er kunnen meerdere vluchtpunten zijn, afhankelijk van het standpunt van de kijker.
V
Vluchtlijnen: Hulplijnen die door de evenwijdige, horizontale lijnen van een vlak lopen en verder worden doorgetrokken. Bij het juiste perspectief komen deze vluchtlijnen samen in één punt op de horizon: het verdwijnpunt.
V
Slide 33 - Tekstslide
lijnperspectief
Manier om de driedimensionale wereld op een plat vlak weer te geven, door gebruik te maken van een verdwijnpunt waar alle wijkende lijnen naar toe lopen.
Hiernaast zie je centraalperspectief, een vorm van lijnperspectief waarbij de tekenaar in het midden van de ruimte staat.
Slide 34 - Tekstslide
Ruimte-omvattend
Een vorm die ruimte inneemt, maar waarbij de ingenomen ruimte toch zichtbaar blijft. Bijvoorbeeld omdat de vorm doorzichtig of skeletachtig is.
Slide 35 - Tekstslide
Ruimte vullend, massief
Een beeld dat ruimte vullend is lijkt massief, en laat niets van de binnenruimte zien. Het beeld neemt dus ruimte in.
Slide 36 - Tekstslide
Scherptediepte
Diepte die ontstaat, in bijvoorbeeld een foto of een schilderij, doordat sommige onderdelen scherp zijn (en dus dichtbij lijken) en andere onderdelen vaag (en dus veraf lijken).
Slide 37 - Tekstslide
Verkorting, verkort
De lengte van een vorm op een schilderij lijkt korter dan hij in werkelijkheid is. Dit ontstaat wanneer een lange vorm naar de toeschouwer is gericht: de eigenlijke lengte is daardoor niet in de volle lengte zichtbaar. Het standpunt van waaruit iets bekeken wordt bepaald of sommige vormen verkort zichtbaar zijn.
Slide 38 - Tekstslide
Overlapping
Een object staat voor een ander object. Je weet daardoor dat het object dat overlapt wordt verder naar achter staat.
Slide 39 - Tekstslide
Afsnijding
Een gedeelte van de voorstelling wordt afgesneden door het kader. Hierdoor lijkt het tafereel buiten het schilderij door te lopen, en creër je diepte in je werk.
Slide 40 - Tekstslide
Repoussoir
Een repoussoir ontstaat wanneer een grote donkere vorm op de voorgrond de rest naar achteren duwt. Door deze vorm wordt je, als toeschouwer, de afbeelding ingetrokken. Vaak steekt de vorm op de voorgrond donker af tegen de lichte achtergrond.
Slide 41 - Tekstslide
Groot - Klein
Door grote voorwerpen op de voorgrond te tekenen en kleine voorwerpen op de achtergrond krijg je diepte in je werk. De grote voorwerpen zijn vaak scherper en de kleine wat vager.
Slide 42 - Tekstslide
Atmosferisch perspectief
De kleuren worden naar de achtergrond toe vager. In sommige werken worden ze ook blauwer of groener van kleur.
Slide 43 - Tekstslide
Plans
De ruimte wordt in lagen opgedeeld. De schilder maakt gebruik van een voorplan en een achterplan, soms een middenplan. Elk plan heeft een eigen sfeer, lichtheid en stijl van vormgeving.
Slide 44 - Tekstslide
Coulissewerking
Aan de zijkanten van een tekening of schilderij zijn vormen geplaatst waar je langs kijkt naar achteren toe. Zoals de coulissen aan de zijkanten van een toneel, of zoals de werking van een kijkdoos.
Slide 45 - Tekstslide
Stapeling
De objecten worden in lagen boven elkaar 'gestapeld'. De objecten die laag staan 'lijken' zo dichtbij en de objecten die hoog in de afbeelding staan 'lijken' ver weg.
Slide 46 - Tekstslide
Doorkijkje
Je kijkt als toeschouwer door bijvoorbeeld een raam of deur naar binnen of buiten. Het tafereel wordt hierdoor gedeeltelijk overlapt door bijvoorbeeld een muur of een raam.