Werkwoordspelling

• Spelling
• Basisschool
• Groep 7

                  Les werkwoordspelling

Lesdoel: ik oefen met het vervoegen van werkwoorden in de tegenwoordige, verleden en voltooide tijd.

De kinderen ..... tijdens de film (vt).

1. huilen
2. huilde
3. huilden
4. huil

In de lucht .... er een ballon (vt).

1. zweevde
2. zweefden
3. zweefde

Ik heb mijn kamer roze .... (vt).

1. verfde
2. geverft
3. gevervd
4. geverfd

Het bedrijf ..... de schade niet (tt).

1. vergoedt
2. vergoed
3. vergoet

... jij eigenlijk van chocola?

1. houdt
2. houd

Die grap ..... hem zijn baan.

1. koste
2. kostte

Wij ..... vorig jaar in Amerika.

1. wonde
2. woonden
3. woonde

Ik ben op het strand .... tijdens het zonnen.

1. verbrand
2. verbrant

In welke tijd staat deze zin: Mischa heeft zijn verjaardag gevierd.

1. Tegenwoordige tijd
2. voltooide tijd
3. verleden tijd

De kleuter is .... in het centrum

1. verdwaald
2. verdwaalt

Wat is het voltooide deelwoord van fietsen?

Wat is de ik-vorm van: verven

Hij heeft de balk door midden .....

1. gezaagd
2. gezaagt
3. gezagd
4. gezagt

... jij niet gek van dat spel?

1. wort
2. word
3. wordt