H3 - conjunct + structuur (incl toetsopgaven)

conjunctuur en structuur
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

conjunctuur en structuur

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 3
Lesbrief economische crisis
Conjunctuur & structuur

Slide 2 - Tekstslide

conjunctuurindicatoren
vooruitlopende indicatoren
consumentenvertrouwen & producentenvertrouwen
consumptie & investeringen, faillisementen & export

gelijklopende indicatoren
productie, vacatures en verkoopprijzen koopwoningen

achterlopende indicatoren
gewerkte uren, werkloosheid

Slide 3 - Tekstslide

indicatoren
vooruitlopend
  • consumentenvertrouwen
  • producentenvertrouwen
  • investeringen/consumptie
  • export/faillisementen

gelijklopend

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

structuur
  • arbeidsproductiviteit en loonkosten per product
    Arbeidsinkomensquote
  • productiecapaciteit: kwaliteit en omvang kapitaalgoederen
  • natuurlijke grondstoffen
  • ondernemerschap

Slide 6 - Tekstslide

opdracht
opdracht
wat
maak toets opgaven van hoofdstuk 3 (Peppels)
wie
groepjes van minimaal 2 en maximaal 4 personen
hoe
bestudeer hoofdstuk 3 en maak de opgaven
tijd
deze week
bespreken
1e les volgende week

Slide 7 - Tekstslide

opgave 3-1
Winsten bedrijven stijgen licht

Slide 8 - Tekstslide

Hoe leidt een daling van de arbeidsinkomensquote tot een stijging van de investeringen.
A
Als de AIQ daalt, stijgt de OIQ, daarmee de winst en daardoor investeringen
B
Als de AIQ daalt, daalt de OIQ, daarmee de winst en daardoor investeringen
C
Als de AIQ daalt, stijgt de OIQ, daarmee daalt de winst en moet er geinvesteerd worden
D
Als de AIQ daalt, stijgt de OIQ, als de OIQ stijgt, stijgt de winst, als de winst stijgt dan stijgen de investeringen

Slide 9 - Quizvraag

uitwerking
Winst is een motief en financieringsbrief voor investeringen. Als de AIQ daalt, dan stijgt de OIQ en daarmee de winst. Een stijging van de winstquote kan leiden tot een stijging van de investeringen. 

Slide 10 - Tekstslide

Met hoeveel is het primaire arbeidsinkomen bij industriële bedrijven in 2004 gedaald of gestegen?
A
gestegen tot 44,88 miljard
B
gestegen tot 43,5 miljard
C
gestegen tot 45,1 miljard
D
gedaald tot 41,88 miljard

Slide 11 - Quizvraag

uitwerking
2001: 0,741 * 58,7 = 43,5 miljard
2004: 0,737 * 60,9 = 44,88 miljard

Slide 12 - Tekstslide

In welk soort bedrijven is de productie het meest arbeidsintensief? Verklaar je antwoord.

Slide 13 - Open vraag

antwoord
Financiële en zakelijke dienstverlening. In relatief arbeidsintensieve productieprocessen wordt naar verhouding veel arbeid ingezet. Hierdoor zijn, ondanks de lagere loonkosten per uur, de arbeidskosten een relatief groot deel van de toegevoegde waarden. 

Slide 14 - Tekstslide

opgave 3-2
Arbeidsinkomensquote 2005 - 2011

Slide 15 - Tekstslide

Is de arbeidsinkomensquote >100 in de landbouw/bosbouw en visserij gunstig of ongunstig en waarom?
A
gunstig, beloning arbeid is lager dan toegevoegde waarde
B
ongunstig, beloning arbeid is hoger dan toegevoegde waarde
C
gunstig, beloning arbeid is hoger dan toegevoegde waarde
D
ongunstig, beloning arbeid is lager dan toegevoegde waarde

Slide 16 - Quizvraag

uitleg
Landbouw is een arbeidsintensieve bedrijfstak. 
De toegerekende beloning voor de zelfstandige werkzaam in de landbouw is groter dan de toegevoegde waarde. Door de lage opbrengst is de beloning voor arbeid hoger dan de toegevoegde waarde. Er wordt dus verlies geleden als arbeid beloond wordt op de gemiddelde beloning van een werknemer. 
Zie ook pagina 64, 65 van het boek

Slide 17 - Tekstslide

Waarom is er een lage AIQ bij delfstofwinning en energiebedrijven?
A
arbeidsintensieve bedrijfstak met veel werknemers en weinig zelfstandigen
B
kapitaalintensieve bedrijfstak met weinig zelfstandigen en weinig werknemers
C
kapitaalintensieve bedrijfstak met veel zelfstandigen en weinig werknemers
D
arbeidsintensieve bedrijfstak met veel zelfstandigen en veel werknemers

Slide 18 - Quizvraag

uitwerking
De Aiq wordt berekend met de formule: loon + toegerekend loon/toegevoegde waarde x 100%. Delfstofwinning en energie zijn kapitaal intensieve bedrijfstakken met weinig arbeid. Per 100 euro toegevoegde waarde gaan er slechts enkele euro's beloning naar arbeid. Het grootste deel van de beloning gaat naar kapitaal(rente) en ondernemer(winst). 
zie pagina 59, 60 uit het boek


Slide 19 - Tekstslide

Hoe komt het dat bij overheid en zorg de arbeidsinkomensquote minder dan 100% is.
A
bij overheid is de AIQ < 100, bij zorg veel kapitaal
B
bij overheid is AIQ gelijk aan de lonen, bij zorg ook beloning voor overige productiefactoren
C
overheid is AIQ gelijk aan de lonen want geen toegevoegde waarde, bij zorg is de AIQ >100
D
bij overheid is de AIQ > 100 ivm de pensioenen, bij zorg is de AIQ<100 ivm de lage lonen

Slide 20 - Quizvraag

Waaruit blijkt het reele BBP daalt in 2009?

Slide 21 - Open vraag

uitwerking
In 2009 stijgt het AIQ flink in bijna alle bedrijfstakken. Het AIQ is lonen+overige vergoedingen/toegevoegde waarde. Lonen zullen niet heel veel veranderen. Dus de overige vergoedingen zijn gedaald. Dus de winst is gedaald. Als de winst daalt, daalt de toegevoegde waarde en dus het BBP.

Slide 22 - Tekstslide

Leg uit of de winstgevendheid is toegenomen of afgenomen tussen 2008 - 2011.

Slide 23 - Open vraag

uitwerking
Tussen 2008 en 2011 is de AIQ gedaald, dus de overige inkomensquote is gestegen. Oftewel de winstgevendheid is toegenomen. Er wordt ook een berekening gevraagd:

2008
2009
2010
2011
AIQ
68,6
70,5
68,1
67,6
OIQ
31,4
29,5
31,9
32,4
daling
stijging
stijging

Slide 24 - Tekstslide

Opgave 3-3
Tijd om op te staan

Slide 25 - Tekstslide

Leg uit waarom de snellere groei van de indicator uitzenduren in vergelijking met de groei van de indicator arbeidsvolume past bij fase 1.

Slide 26 - Open vraag

uitwerking
In het begin van het economisch herstel zijn bedrijven nog niet zeker van de mate en de lengte van dit herstel. Daarom zullen ze eerst uitzendkrachten aannemen en nog niet direct vaste medewerkers. 

Slide 27 - Tekstslide

Hoe kun je zien aan de indicator BBP in december 2015 dat er sprake is van economisch herstel?
A
groei BBP ligt boven de trend en de groei gaat steeds sneller
B
groei BBP ligt onder de trend maar neemt toe tov vorige maand
C
groei BBP ligt op de trend en neemt toe tov vorige maand
D
groei BBP ligt boven de trend en neemt toe tov vorige maand

Slide 28 - Quizvraag

groei BBP ligt onder de trend maar neemt toe tov vorige maand

Slide 29 - Tekstslide

Hoe kan de indicaties uitvoer en orders, zorgen voor een verwachte verkrapping van de arbeidsmarkt?

Slide 30 - Open vraag

uitwerking
De groei van de uitvoer en de orders ligt boven de trend en is hoger dan vorige maand. Dit leidt tot herstel van de groei van de BBP en de investeringen en daarmee de arbeidsvraag. 

Slide 31 - Tekstslide

wat is de procentuele groei van het BBP in november 2005?
A
1,3%
B
1,8%
C
1,5%
D
1,05%

Slide 32 - Quizvraag

uitwerking
De trendmatige groei is 1,8%. De groei in december is -0,5% tov de trendmatige groei. Dus 1,3%. De groei in november 0,25% lager dan in december. Dus 1,3 - 0,25 = 1,05%. 

Slide 33 - Tekstslide