Les 4

Les 4
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Les 4

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen
Cursus 7 Spelling §3 dubbele punt en aanhalingstekens

Cursus 1 Meer dan lezen §2 stappenplan lezen

Slide 2 - Tekstslide

Spelling
cursus 7 Leestekens: dubbele punt en aanhalingstekens.

Slide 3 - Tekstslide

Theorie
Je gebruikt leestekens om een tekst beter leesbaar te maken. Naast punten, vraagtekens, uitroeptekens en komma’s zijn er nog meer leestekens.
Een dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt:
  • Ik kreeg gisteren een aantal cadeautjes: scheenbeschermers, voetbalkousen en een trainingsjack.

Als je opschrijft wat iemand letterlijk heeft gezegd, dan heet dat een citaat. Een citaat staat in de directe rede. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens. Het citaat begint altijd met een hoofdletter.
  • Orlando zei: ‘Vrijdag ga ik op vakantie.’
  • De docent vroeg: ‘Wie wil het eerst zijn presentatie houden?’


Slide 4 - Tekstslide

Theorie
Als het citaat vooraan in de zin staat, gebruik je geen dubbele punt:
  • ‘Vrijdag ga ik op vakantie’, zei Orlando. (Let op: na het citaat en het aanhalingsteken komt een komma.)
  • ‘Wie wil het eerst zijn presentatie houden?’ vroeg de docent. (Let op: na een vraag- of uitroepteken in het citaat komt er geen komma.)

Als je iemands woorden niet letterlijk overneemt (indirecte rede), gebruik je geen aanhalingstekens.

  • Orlando zei dat hij vrijdag op vakantie gaat.




Slide 5 - Tekstslide

Bekijk het stripje. Maak de zinnen af.
Gebruik een citaat.
De ene muis roept ...

Slide 6 - Open vraag

Bekijk het stripje. Maak de zinnen af.
Zet de zin in de indirecte rede.
De andere muis vraagt of ….

Slide 7 - Open vraag

Bekijk het stripje. Maak de zinnen af.
Gebruik een citaat.
… zegt de eerste muis.

Slide 8 - Open vraag

Zijn de leestekens en hoofdletters goed gebruikt?
Kies: juist of onjuist.
In Dordrecht komen drie rivieren samen: de Merwede de Noord en de Oude Maas.

A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Zijn de leestekens en hoofdletters goed gebruikt?
Kies: juist of onjuist.
Jonathan riep: ‘zet de muziek eens wat zachter!’

A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Zijn de leestekens en hoofdletters goed gebruikt?
Kies: juist of onjuist.
Talitha zei dat ze kaartjes voor de bioscoop had.

A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Zijn de leestekens en hoofdletters goed gebruikt?
Kies: juist of onjuist.
‘Als de bel het niet doet, moet je op het raam kloppen’: zei mijn oma.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Zijn de leestekens en hoofdletters goed gebruikt?
Kies: juist of onjuist.
Martien vertelde: Dat hij zich heeft aangemeld voor de selectietrainingen bij hockey.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Zijn de leestekens en hoofdletters goed gebruikt?
Kies: juist of onjuist.
‘Mag ik je ID-kaart even zien?’ vroeg de agent.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Verander de zin, zodat het citaat vooraan in de zin staat.
De voetbaltrainer riep: ‘Speel de bal door naar Djamilla!’

Slide 15 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat vooraan in de zin staat.
De orthodontist zei: ‘Je beugel mag er over een maand uit.’

Slide 16 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat vooraan in de zin staat.
De interviewer vroeg aan de schrijver: ‘Waar haalt u uw inspiratie vandaan?’

Slide 17 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat vooraan in de zin staat.
Dex fluisterde onder de wiskundeles: ‘Ik heb zin in pizza.’

Slide 18 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat achteraan staat.
‘Wat kun jij goed dansen’, zei Robin.

Slide 19 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat achteraan staat.
‘Ik wil die broek graag even passen’, zei Morris tegen de verkoper.

Slide 20 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat achteraan staat.
‘Ik kan me daar niets van herinneren’, sprak de minister.

Slide 21 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat achteraan staat.
‘Mag ik je oplader even lenen?’ vroeg Kim aan Kelly.

Slide 22 - Open vraag

Aan de slag
Cursus 7 §3 Leestekens: dubbele punt en aanhalingstekens
opdracht 2, 6, 8B online

Slide 23 - Tekstslide

Meer dan lezen
§2 stappenplan lezen

Slide 24 - Tekstslide

Theorie
Bedenk voordat je leest waarom je de tekst leest. Bepaal dan welke stappen uit het stappenplan nodig zijn.
Stap 1: oriënterend lezen
Doel: onderwerp van de tekst vinden.
1 Lees de titel, de tussenkopjes en bekijk de eventuele afbeeldingen.
2 Lees de eerste alinea of de eerste twee alinea’s.
3 Geef in een paar woorden antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst? Het antwoord op die vraag is het onderwerp van de tekst.


Stap 2: Globaal lezen
Doel: deelonderwerpen van de tekst vinden.
4 Lees van elke alinea de eerste en de laatste zin.
5 Markeer met strepen in de linker kantlijn (= witte ruimte naast de tekst) welke alinea(’s) de inleiding en het slot zijn.
6 Markeer met strepen in de linker kantlijn welke alinea’s van het middenstuk bij elkaar horen en dus over hetzelfde deelonderwerp gaan.

Slide 25 - Tekstslide

Theorie
Bedenk voordat je leest waarom je de tekst leest. Bepaal dan welke stappen uit het stappenplan nodig zijn.
Stap 3: precies lezen
Doel: precies weten waar de tekst over gaat.
7 Lees de tekst helemaal.
8 Onderstreep woorden die je niet kent. Bepaal de betekenis van deze woorden met een woordraadstrategie.
9 Markeer de kernzin van elke alinea.
10 Noteer van elke alinea in een paar woorden het deelonderwerp in de linker kantlijn.
11 Noteer het tekstdoel.
12 Noteer de tekstsoort.

Stap 4: Afronding
13 Onderstreep de hoofdgedachte van de tekst of schrijf die in je eigen woorden op. De hoofdgedachte is één zin waarin duidelijk wordt wat het belangrijkste is wat je over het onderwerp van de tekst te weten bent gekomen.


Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag
Maken: Cursus 1 §2 stappenplan lezen opdracht 1
Tijd: 15 min
timer
15:00

Slide 27 - Tekstslide