3.5 Variatie in genotypen

Basisstof 5: variatie in genotypen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Basisstof 5: variatie in genotypen

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
Wat kan je al?

Slide 2 - Tekstslide

Welk geslacht heeft iemand met chromosomen XX?
A
een man
B
een vrouw

Slide 3 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen heeft een geslachtscel?
A
46
B
23
C
16
D
92

Slide 4 - Quizvraag

Hoeveel genen van de eigenschap oogkleur zitten er in een huidcel?
A
46
B
23
C
1
D
2

Slide 5 - Quizvraag

2 gelijke allelen (genen) voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief

Slide 6 - Quizvraag

Twee verschillende allelen (Genen)voor een eigenschap is
A
homozygoot
B
heterozygoot
C
co-dominant
D
onvolledig dominant

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekenen de symbolen P en F1 in een kruisingsschema?
A
P is de vader en F1 is de moeder
B
P zijn de kinderen en F1 zijn de ouders
C
P zijn de ouders en F1 zijn de kinderen
D

Slide 8 - Quizvraag

Als uit een rode en een witte plant, roze planten ontstaan, dan is de overerving?
A
intermediair
B
recessief
C
homozygoot
D
heterozygoot

Slide 9 - Quizvraag

Aa is
A
Homozygoot recessief
B
Homozygoot Dominant
C
Heterozygoot
D
Heterozygoot Dominant

Slide 10 - Quizvraag

aa is:
A
Homozygoot
B
Homozygoot recessief
C
Homozygoot dominant
D
Heterozygoot

Slide 11 - Quizvraag

Een recessieve eigenschap is een:
A
Eigenschap die snel tot uiting komt
B
Eigenschap die tot uiting komt als hij homozygoot voorkomt
C
Eigenschap die tot uiting komt als hij heterozygoot voorkomt

Slide 12 - Quizvraag

Oefen een kruising
Noteer de P, de geslachtscellen en de F1 (schema).

Slide 13 - Tekstslide

Bij konijnen is de vachtkleur zwart dominant over wit. Een homozygoot zwart konijn wordt enkele malen gekruist met een wit konijn.
Hoe groot is de kans op witte konijntjes?
A
100%
B
75%
C
50%
D
0%

Slide 14 - Quizvraag

Weet je nog?

Slide 15 - Tekstslide

Bevruchting
23 chromosomen van de zaadcel + 23 chromosomen van de eicel. 

Er zijn dan weer 46 chromosomen en dus 23 chromosomenparen

Slide 16 - Tekstslide

Geslacht
Het geslachtschromosoom in een eicel is altijd een X
Het geslachtschromosoom in een zaadcel kan een X of een Y zijn. 

Bij de bevruchting ontstaat er dus óf een XX chromosomenpaar óf een XY chromosomenpaar. 

Slide 17 - Tekstslide

Lichaamscel

  • 46 chromosomen
  • 23 paar
  • Per eigenschap 2 genen
Geslachtscel

  • 23 chromosomen
  • Enkelvoudig
  • Per eigenschap 1 gen

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelen 3.5 Variatie in genotypen

- Je kunt omschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.
 
- Je kunt omschrijven wat een mutatie is en hoe hierdoor variatie ontstaat.

- Je kunt omschrijven wat kanker is.

Slide 19 - Tekstslide

Bij de vorming van geslachtscellen ontstaat variatie in genotypen. Dit gebeurt door reductiedeling (meiose).
Je ziet hier 3 chromosomenparen --> 2 x 2 x 2 opties --> 8 variaties

Slide 20 - Tekstslide

Variatie in genotypen

Slide 21 - Tekstslide

Ongeslachtelijke voortplanting
  • Een deel van het organisme groeit uit tot een nieuw individu
  • Door middel van stekken, knollen of weefselkweek
  • Mitose / gewone celdeling: nakomelingen genetisch (dna) identiek (hetzelfde)
  • Genotype van nakomelingen is dus gelijk aan die van de ouders. 
  • Fenotype van nakomelingen kan variëren zijn door invloeden uit de omgeving (milieu).

Slide 22 - Tekstslide

- Uit een knol groeien uitlopers met nieuwe knollen
- Genetisch (dna) identiek

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Geslachtelijke voortplanting
  • Versmelten van de kernen van geslachtscellen: bevruchting
  •  Geslachtcellen (sperma/eicel) ontstaan door reductiedeling -> zijn uniek.
  • Nakomelingen dus ook genetisch uniek (behalve bij een-eiige tweeling)
  • Genotype van ouders is verschillend van de nakomelingen
  • Variatie in genotype en fenotype.


Slide 25 - Tekstslide

Een mutatie
Een plotselinge verandering in het DNA

Een of meer genen zijn dan gemuteerd.

Mutagene invloeden (zie afbeelding) zorgen voor zulke DNA beschadigingen.

Slide 26 - Tekstslide

Mutatie in lichaamscellen
(links)
  • Als een mutatie optreedt in één lichaamscel heeft dit geen/weinig gevolgen voor individu en zijn/haar  nakomelingen.

  • Het genotype van alle andere lichaamscellen en de geslachtscellen blijft hetzelfde.

Slide 27 - Tekstslide

Mutatie in geslachtscellen
(rechts)
  • Kan dit wel grote uitwerking hebben.

  • Mutatie betrokken bij bevruchting

  • Elke lichaamscel van de nakomeling bevat dan het gemuteerde gen.

Slide 28 - Tekstslide

Een mutant
Een organisme waarbij een mutatie tot uiting komt (fenotype), noem je een mutant

Bijvoorbeeld albino. Kan geen pigment vormen door een afwijkend gen.

Slide 29 - Tekstslide

Albinisme
  • Een mutatie (verandering) in het gen voor pigment in je huid haren veroorzaakt albinisme. 

  • Albino: individu (mutant) dat geen pigment kan maken in de huid en haren.


Slide 30 - Tekstslide

Kanker
Cellen delen zich ongeremd.

Er ontstaat een gezwel: een tumor 

Oorzaak: mutaties in genen die de celdeling regelen. 

Mutagene invloeden vergroten de kans op deze mutaties.
 

Slide 31 - Tekstslide

Uitzaaiing
Cellen van de tumor kunnen terecht komen in het bloed. 

Deze komen door het bloed in andere lichaamsdelen terecht. 

Op een nieuwe plek ontstaan nieuwe tumoren: een uitzaaiing


Slide 32 - Tekstslide

Uitzaaiing (metastase)

Slide 33 - Tekstslide