Grammatica zinsdelen WG en LV

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo
Grammatica zinsdelen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo
Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van deze les kun je ...
(of in ieder geval aan het einde van deze korte week)

  • ... de persoonsvorm in een zin benoemen.
  • ... het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen.
  • ... het onderwerp in een zin benoemen.
  • ...het lijdend voorwerp in een zin benoemen.
  • ... de regel om het meewerkend voorwerp te vinden ook toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Programma
- Leerdoelen
- Korte herhaling pv, zinsdelen en ow
- Uitleg werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp
- Oefenen ontleden

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wie? 
Handeling?
Wat?
De hond
vangt
de frisbee
  • onderwerp
  • werkwoordelijk gezegde
  • lijdend voorwerp
  • wie/wat wordt door het onderwerp ge........?

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen
- Ik kan het werkwoordelijk gezegde in zinnen vinden.
- Ik kan het lijdend voorwerp in zinnen vinden. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Wie? 
Handeling?
Wat?
Aan wie?
De scheidsrechter
geeft
een rode kaart
(aan) de voetballer
  • onderwerp
  • werkwoordelijk gezegde
  • lijdend voorwerp
  • meewerkend woorwerp
  • aan wie/ voor wie?
  • De scheidsrechter | geeft | een rode kaart | aan de voetballer

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen
- Ik kan het werkwoordelijk gezegde in zinnen vinden.
- Ik kan het lijdend voorwerp in zinnen vinden.
- Ik kan de zin in zinsdelen verdelen. 

Slide 11 - Tekstslide

Welke zinsdelen zijn juist benoemd:
Door dat ongeval werd de skipiste gesloten.
A
Door dat ongeval = ow
B
werd = pv
C
de skipiste = ow
D
gesloten = pv

Slide 12 - Quizvraag

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Niet
iedereen
kan
een
prijs
winnen
vandaag

Slide 13 - Sleepvraag

Uitleg werkwoordelijk gezegde
In elke zin staan werkwoorden. Al die werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (wg). 

De wg geeft aan wat het onderwerp doet

| Papa | heeft | het hele huis | schoongemaakt. | 
                pv/wg                                            wg

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg werkwoordelijk gezegde
Let op
- Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de pv + alle andere werkwoorden. De pv benoem je dus 2 keer: als pv én als wg
- Als de woorden 'te' of 'aan het' vóór een werkwoord staan, horen ze bij het werkwoordelijk gezegde. 
- Delen van splitsbare werkwoorden horen ook bij het wg. 

Slide 15 - Tekstslide

Uitleg werkwoordelijk gezegde
Voorbeelden:

- | Hij | heeft | na het eten | de keuken | schoongemaakt. |
- | Zou | je | dat pakketje | durven te openen? |
- | Harry | is | aan het plassen. | 
- | Ik | loop | vaak | hard | in het weekend. | 

Slide 16 - Tekstslide

Benoem het wg:
Jij zou je laptop moeten laten repareren.
A
zou
B
zou moeten
C
moeten laten repareren
D
zou moeten laten repareren

Slide 17 - Quizvraag

Benoem het wg:
Ze zijn daar vaak aan het chillen op de bankjes.
A
zijn
B
zijn chillen
C
zijn aan het chillen
D
op de bankjes

Slide 18 - Quizvraag

Oefenen met ontleden
Belangrijk: check voordat je besluit of je het benoemen van zinsdelen lastig of gemakkelijk vindt, hoe goed je daadwerkelijk kan ontleden. (80% beheersingsgraad - zonder verbeteren)

wg: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-3-werkwoordelijk-gezegde-3f/


Slide 19 - Tekstslide

Oefening baart kunst
Pas de theorie toe en maak de volgende opdrachten:
- Paragraaf 5: opdracht 2, 3, 4, 5 en 6 bladzijde 212-213.

Lastig? Begin dan bij opdracht 1. Je kan extra oefenen in De Brug op Nieuw Nederlands online.
Goed in ontleden? Sla opdr. 2 en 3 over, maak 4 t/m 5. Ga vervolgens verder met paragraaf 7. 

Slide 20 - Tekstslide

Uitleg lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp (lv) komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat 'overkomt' of 'ondergaat'. Het lijdend voorwerp is de persoon die iets 'overkomt' of het voorwerp dat iets 'ondergaat'. 

Voorbeeld: Jan | geeft | Lisa | een glas water.|
                         ow   pv/wg                       lv

Slide 21 - Tekstslide

Uitleg lijdend voorwerp (lv)
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. Zo vind je het lijdend voorwerp:
1. Zoek de persoonsvorm en deel de zin op in zinsdelen. 
2. Benoem het ow en wg. 
3. Stel de vraag: wie/wat + wg + ow?
4. Het antwoord is het lijdend voorwerp van de zin. 
5. Krijg je geen antwoord? Dan is er geen lijdend voorwerp. 

Slide 22 - Tekstslide

Welke werkwoorden hebben een lijdend voorwerp nodig?

Slide 23 - Woordweb

Slide 24 - Tekstslide

Wie/wat is het lijdend voorwerp:
Emmy is spaghetti aan het eten.
A
Emmy
B
is
C
spaghetti
D
aan het eten

Slide 25 - Quizvraag

Wie/wat is het lijdend voorwerp?
Wie at alle boterhammen op?
A
Wie
B
at
C
at op
D
alle boterhammen

Slide 26 - Quizvraag

Wie/wat is het lijdend voorwerp?
Uiteindelijk moest de generaal de aanval in de woestijn afbreken.
A
de generaal
B
de aanval
C
in de woestijn
D
geen lv

Slide 27 - Quizvraag

Oefenen met ontleden
Belangrijk: check voordat je besluit of je het benoemen van zinsdelen lastig of gemakkelijk vindt, hoe goed je daadwerkelijk kan ontleden. (80% beheersingsgraad - zonder verbeteren)

lv: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-onderwerp-en-lijdend-voorwerp/

Slide 28 - Tekstslide

Oefening baart kunst
Pas de theorie toe en maak de volgende opdrachten:
- Paragraaf 7: opdracht 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bladzijde 216-217.


Lastig? Extra oefenen in De Brug op Nieuw Nederlands online.
Goed in ontleden? Sla opdr. 1 +2 over, maak 3 t/m 5 (H3)
Sla opdr. 2+3 over, maak 1, 4, 5 en 6. Ga verder met paragraaf 9.

Slide 29 - Tekstslide

Meten = weten
Kijk je opdrachten goed na!

Slide 30 - Tekstslide

Check lesdoelen
Maak de volgende kahoot!

https://create.kahoot.it/share/zinsontleding-pv-onderwerp-gezegde-lijdend-voorwerp-meewerkend-voorwerp/6492e95f-91ba-4e2f-929a-47d9ec37a7c3

Let op: er zit ook een vraag over het meewerkend voorwerp in!

Slide 31 - Tekstslide