8.2.2 Instructieles woordenboek

Doel van de les
Ik ken de gebruiksmogelijkheden van een woordenboek en 
kan hem gebruiken

(per 2-tal één woordenboek)
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
InformatievaardighedenBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Doel van de les
Ik ken de gebruiksmogelijkheden van een woordenboek en 
kan hem gebruiken

(per 2-tal één woordenboek)

Slide 1 - Tekstslide

waarvoor gebruik
je een woordenboek?

Slide 2 - Woordweb

Het woordenboek
Een woordenboek wordt meestal gebruikt om de betekenis van een woord op te zoeken. (Het is een naslagwerk) Het is een alfabetisch geordende bron.  
Er zijn echter nog veel meer dingen die je kunt opzoeken in het woordenboek. 

In deze les gaan we het hebben over:
-de gebruiksaanwijzing
- trefwoorden
- wat je in een woordenboek kunt opzoeken
- gegevens tussen haakjes
- voorbeelden

Slide 3 - Tekstslide

De gebruiksaanwijzing
In een woordenboek vind je voorin meestal een gebruiksaanwijzing. Daarin wordt uitgelegd hoe je een woordenboek moet gebruiken. Als je bijvoorbeeld niet weet wat alle afkortingen betekenen, kun je dat daar opzoeken. 
(bekijk samen de gebruiksaanwijzing van het woordenboek)

Slide 4 - Tekstslide

Trefwoorden
Je weet al dat de woorden in een woordenboek in alfabetische volgorde staan. Die woorden noemen we trefwoorden. Ze staan meestal vetgedrukt. 
In het woordenboek staan bovenaan de bladzijden meestal 1 of 2 woorden. Het zijn het eerste en het laatste woord van die pagina.

Bijvoorbeeld: 
geheim (het~, -en) iets dat anderen niet mogen weten
geheim (bijv.nw.) gezegd van iets dat een geheim is of moet blijven

Slide 5 - Tekstslide

Wat kun je opzoeken in het woordenboek? 
a. de betekenis van een woord een woord kan meerdere betekenissen hebben, dan moet je goed kijken welke betekenis past bij het woord dat jij zoekt. De verschillende betekenissen zijn dan genummerd. 

b. de spelling van een woord

c. uitdrukkingen, zegswijzen en spreekwoorden (natuurlijk staat er dan ook bij wat ze betekenen)
bijvoorbeeld: bek (de ~ (m); -ken 1. mond van een dier 2. (grof) mond van een mens; breek me de bek niet open!: (uitdr) daar zou ik heel wat over kunnen vertellen!

d. betekenis van afkortingen (in sommige woordenboeken staan ze aan het begin van de letter. 

e. uitspraak; op welke lettergreep de klemtoon valt (en soms uit welke taal een woord komt)
dat kan door een ' of door een streepje onder de klinker waar de klemtoon op valt. (anti'lope  of antilope)

f. hoe je een woord moet afbreken (aangegeven met puntjes in het trefwoord)

Slide 6 - Tekstslide

Gegevens tussen haakjes
Achter het trefwoord staan tussen haakjes altijd enkele gegevens. Die kunnen verschillen per woordenboek. De belangrijkste gegevens zijn:
- welk lidwoord er bij een zelfstandig naamwoord hoort (de of het)
- wat het meervoud is (-en of -s)
- wat het verkleinwoord is (-pje, -tje, -etje)
- wat het voor soort woord is (bijv: Bijv.nw.)
- of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is (m, v of o)
- de vergrotende en de overtreffende trap (bijv: groot, groter, grootst)
Vaak staat er achter het trefword ook wat de verleden tijd en het voltooid deelwoord van een werkwoord is. (bijv: blaten (blaatte, heeft geblaat)
Als een woord aan een vreemde taal is ontleend, dan wordt dat achter het woord vermeld. 

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden
Achter de betekenis van een woord worden vaak voorbeelden gegeven om de betekenis duidelijker te maken. 

Bijvoorbeeld: 
impliceren iets impliceren: iets met zich meebrengen, iets inhouden. mijn zakgeld is op; dat impliceert dat ik vanavond niet naar de film kan.  

Slide 8 - Tekstslide

Kortom... Wat kun je in een woordenboek opzoeken?

Slide 9 - Tekstslide

een voorbeeldje

Slide 10 - Tekstslide

Einde van de les
Tijd over?
Kijk zelf eens in het woordenboek en vertel aan je buurman of buurvrouw wat je allemaal kunt vertellen over jouw woord.

Benoem de punten die in de uitleg aan bod zijn gekomen. 
De volgende les gaan we met de verwerking aan de slag. 

Slide 11 - Tekstslide