De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dat standpunt heeft.
Standpunt + argument noemen we een argumentatiestructuur.
Standpunt: Pizza is mijn lievelingseten.
Argument 1: ?
Argument 2: ?
Slide 3 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1)
Er zijn twee soorten argumenten:
feitelijke (objectieve) argumenten;
waarderende (subjectieve) argumenten.
Slide 4 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1)
Feitelijke argumenten:
deze argumenten kun je controleren;
deze argumenten zijn waar of niet waar.
Voorbeeld:
De iPhone 11 kun je het beste bij Tele2 kopen. Daar is hij volgens iPhone Deals het goedkoopst.
!
Wat is het standpunt en wat is het argument? Kun je dit argument controleren?
Slide 5 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1)
Waarderende argumenten:
deze argumenten kun je niet controleren;
over deze argumenten kun je van mening verschillen.
Voorbeeld:
Iemand die steelt van zijn baas moet een taakstraf krijgen. Je gaat toch niet stelen als je vindt dat je te weinig verdient?!
!
Wat is het standpunt en wat is het argument? Kun je dit argument controleren?
Slide 6 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1)
Er zijn twee soorten argumenten:
feitelijke argumenten;
waarderende argumenten.
Let goed op: Een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn. Het gaat erom dat de spreker het claimt als een feit. Een waarderende uitspraak geeft aan of iets onwenselijk, goed of slecht, mooi of lelijk is. Er zit een waardering in.
Slide 7 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1)
Een schrijver kan zijn standpunt met één of meer argumenten onderbouwen. Er zijn verschillende argumentatiestructuren:
enkelvoudige argumentatie;
nevenschikkende argumentatie;
onderschikkende argumentatie;
onder- en nevenschikkende argumentatie.
Slide 8 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1)
Enkelvoudige argumentatie: een schrijver onderbouwt zijn mening (standpunt) met een argument.
mening
↑
argument
Zij moet de opvolgster worden van onze coach,want zij heeft al veel ervaring.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1)
Nevenschikkende argumentatie: een schrijver gebruikt meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten.
mening
↑
argument 1 ↔ argument 2
Die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster. Ze heeft veel ervaring (1) en ze kan goed met kinderen omgaan (2).
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1)
Onderschikkende argumentatie: een schrijver kan een argument onderbouwen met een ondersteunend argument. Oftewel: het ene argument ondersteunt een ander argument.
mening
↑
argument
↑
argument
Je moet minder patat met frikadellen eten.
Dit kost je veel geld in de weeken je komt al niet uit met je zakgeld.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) vwo!
Als een schrijver één of meer argumenten met een nevenschikkende argumentatie ondersteunt, is er sprake van onder- en nevenschikkende argumentatie.
Slide 15 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
Slide 16 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
Bepaal in duo's de goede volgorde van de alinea's.
Slide 17 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
Bepaal in duo's de goede volgorde van de alinea's.
c
d a e b
Slide 18 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Wat is het standpunt van Doomen?
3. In welke alinea's vind je argumenten voor dit standpunt?
4. Wat is de conclusie van de tekst?
5. Welke structuur (p. 12, 44, 45) heeft deze tekst?
Slide 19 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
1. Wat is het onderwerp van de tekst? Dineren in het donker
2. Wat is het standpunt van Doomen?
3. In welke alinea's vind je argumenten voor dit standpunt?
4. Wat is de conclusie van de tekst?
5. Welke structuur (p. 12, 44, 45) heeft deze tekst?
Slide 20 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
1. Wat is het onderwerp van de tekst? Dineren in het donker
2. Wat is het standpunt van Doomen? Blind eten is een ijzersterk concept.
3. In welke alinea's vind je argumenten voor dit standpunt?
4. Wat is de conclusie van de tekst?
5. Welke structuur (p. 12, 44, 45) heeft deze tekst?
Slide 21 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
1. Wat is het onderwerp van de tekst? Dineren in het donker
2. Wat is het standpunt van Doomen? Blind eten is een ijzersterk concept.
3. In welke alinea's vind je argumenten voor dit standpunt? a, d, e
4. Wat is de conclusie van de tekst?
5. Welke structuur (p. 12, 44, 45) heeft deze tekst?
Slide 22 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
1. Wat is het onderwerp van de tekst? Dineren in het donker
2. Wat is het standpunt van Doomen? Blind eten is een ijzersterk concept.
3. In welke alinea's vind je argumenten voor dit standpunt? a, d, e
4. Wat is de conclusie van de tekst?
5. Welke structuur (p. 12, 44, 45) heeft deze tekst?
Dineren in het donker is een ijzersterk concept voor zowel de gasten die nieuwe ervaringen opdoen als de visueel beperkte medewerkers die in de restaurants aan de slag kunnen.
Slide 23 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
1. Wat is het onderwerp van de tekst? Dineren in het donker
2. Wat is het standpunt van Doomen? Blind eten is een ijzersterk concept.
3. In welke alinea's vind je argumenten voor dit standpunt? a, d, e
4. Wat is de conclusie van de tekst? (zie alinea b)
5. Welke structuur heeft deze tekst? Een argumentatiestructuur
Slide 24 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b?
Slide 25 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b?
Ik ben van mening dat
Slide 26 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b?
Ik ben van mening dat
ten eerste
Slide 27 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b?
Ik ben van mening dat
ten eerste
bovendien, ook
Slide 28 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b?
Ik ben van mening dat
ten eerste
bovendien, ook
(Zijn laatste) argument (betreft)
Slide 29 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b?
Ik ben van mening dat
ten eerste
bovendien, ook
(Zijn laatste) argument (betreft)
Slide 30 - Tekstslide
H3 Lezen - Argumentatie (1) oefenen
Lezen tekst 1, blz. 80
1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b?