vwo Leesvaardigheid hoofdstuk 3 les 1

Je hebt meer aan waardering dan aan rijkdom, je hebt meer aan respect dan aan geld.
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Je hebt meer aan waardering dan aan rijkdom, je hebt meer aan respect dan aan geld.

Slide 1 - Tekstslide

HV3 
Lezen hoofdstuk 3, blz. 81

Slide 2 - Tekstslide

Lezen H3
Argumentatie (1)

Slide 3 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dat standpunt heeft.

Standpunt + argument noemen we een argumentatiestructuur.
                                                                                                            (vwo ^) 
Standpunt: Pizza is mijn lievelingseten.
Argument 1: ?
Argument 2: ?


Slide 4 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Er zijn twee soorten argumenten: 
  • feitelijke (objectieve) argumenten; 
  • waarderende (subjectieve) argumenten.

Slide 5 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Feitelijke argumenten:
  • deze argumenten kun je controleren; 
  • deze argumenten zijn waar of niet waar. 

Voorbeeld:
De iPhone 11 kun je het beste bij Tele2 kopen. Daar is hij volgens iPhone Deals het goedkoopst.

!
Wat is het standpunt en wat is het argument? Kun je dit argument controleren?

Slide 6 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Waarderende argumenten: 
  • deze argumenten kun je niet controleren;
  • over deze argumenten kun je van mening verschillen.

Voorbeeld:
Iemand die steelt van zijn baas moet een taakstraf krijgen. Je gaat toch niet stelen als je vindt dat je te weinig verdient?!

!
Wat is het standpunt en wat is het argument? Kun je dit argument controleren?

Slide 7 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Er zijn twee soorten argumenten: 
  • feitelijke argumenten; 
  • waarderende argumenten.

Let goed op: Een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn. Het gaat erom dat de spreker het claimt als een feit. Een waarderende uitspraak geeft aan of iets onwenselijk, goed of slecht, mooi of lelijk is. Er zit een waardering in.

Slide 8 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Een schrijver kan zijn standpunt met één of meer argumenten onderbouwen. Er zijn verschillende argumentatiestructuren:
  • enkelvoudige argumentatie;
  • nevenschikkende argumentatie;
  • onderschikkende argumentatie;
  • onder- en nevenschikkende argumentatie.

Slide 9 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Enkelvoudige argumentatie: een schrijver onderbouwt zijn mening (standpunt) met een argument. 

                                               mening
                                                     ↑
                                             argument

Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Nevenschikkende argumentatie:
een schrijver gebruikt meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten.

                                          mening
                                               ↑
                      argument 1 ↔ argument 2
Die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster. Ze heeft veel ervaring (1) en ze kan goed met kinderen omgaan (2).

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Onderschikkende argumentatie: een schrijver kan een argument onderbouwen met een ondersteunend argument. Oftewel: het ene argument ondersteunt een ander argument.

                                 mening
                                      ↑
                               argument
                                       ↑
                               argument

Je moet minder patat met frikadellen eten.
Dit kost je veel geld in de week en je komt al niet uit met je zakgeld.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) vwo!

Als een schrijver één of meer argumenten met een nevenschikkende argumentatie ondersteunt, is er sprake van onder- en nevenschikkende argumentatie. 

Slide 16 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

Slide 17 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

Bepaal in duo's de goede volgorde van de alinea's.
Maak de startopdracht op blz. 80.

(Klaar? Ga door met opdracht 1 en 2 op blz. 82)

Slide 18 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

Bepaal in duo's de goede volgorde van de alinea's.
c
d
a
e
b

Slide 19 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Wat is het standpunt van Doomen?
3. In welke alinea's vind je argumenten voor dit standpunt?
4. Wat is de conclusie van de tekst?
5. Welke structuur (p. 12, 44, 45) heeft deze tekst?

Slide 20 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

1. Wat is het onderwerp van de tekst? Dineren in het donker
2. Wat is het standpunt van Doomen? 
3. In welke alinea's vind je argumenten voor dit standpunt?
4. Wat is de conclusie van de tekst?
5. Welke structuur (p. 12, 44, 45) heeft deze tekst?

Slide 21 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

1. Wat is het onderwerp van de tekst? Dineren in het donker
2. Wat is het standpunt van Doomen? Blind eten is een ijzersterk
                                                                                                      concept. 
3. In welke alinea's vind je argumenten voor dit standpunt? 
4. Wat is de conclusie van de tekst? 
5. Welke structuur (p. 12, 44, 45) heeft deze tekst?

Slide 22 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

1. Wat is het onderwerp van de tekst? Dineren in het donker
2. Wat is het standpunt van Doomen? Blind eten is een ijzersterk
                                                                                                      concept. 
3. In welke alinea's vind je argumenten voor dit standpunt? a, d, e
4. Wat is de conclusie van de tekst? 
5. Welke structuur (p. 12, 44, 45) heeft deze tekst?

Slide 23 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

1. Wat is het onderwerp van de tekst? Dineren in het donker
2. Wat is het standpunt van Doomen? Blind eten is een ijzersterk
                                                                                                      concept. 
3. In welke alinea's vind je argumenten voor dit standpunt? a, d, e
4. Wat is de conclusie van de tekst? 
5. Welke structuur (p. 12, 44, 45) heeft deze tekst?

Dineren in het donker is een ijzersterk concept voor zowel de gasten die nieuwe ervaringen opdoen als de visueel beperkte medewerkers die in de restaurants aan de slag kunnen.

Slide 24 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

1. Wat is het onderwerp van de tekst? Dineren in het donker
2. Wat is het standpunt van Doomen? Blind eten is een ijzersterk
                                                                                                      concept. 
3. In welke alinea's vind je argumenten voor dit standpunt? a, d, e
4. Wat is de conclusie van de tekst? (zie alinea b)
5. Welke structuur heeft deze tekst? Een argumentatiestructuur

Slide 25 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Maak opdracht 1 op blz. 82. 

1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d
      en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b? 

Slide 26 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d
      en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b? 

Ik ben van mening dat

Slide 27 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d
      en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b? 

Ik ben van mening dat
ten eerste

Slide 28 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d
      en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b? 

Ik ben van mening dat
ten eerste
bovendien, ook

Slide 29 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d
      en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b? 

Ik ben van mening dat
ten eerste
bovendien, ook
(Zijn laatste) argument (betreft)

Slide 30 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d
      en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b? 

Ik ben van mening dat
ten eerste
bovendien, ook
(Zijn laatste) argument (betreft)

Slide 31 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 


Lezen tekst 1, blz. 80

1. Welk signaalwoord voor het standpunt kom je tegen in alinea 1/c?
2. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 2/d?
3. Welk signaalwoorden voor een opsomming verbinden alinea 2/d
      en 3/a?
4. Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 4/e?
5. Welk signaalwoord voor een conclusie staat in alinea 5/b? 

Ik ben van mening dat
ten eerste
bovendien, ook
(Zijn laatste) argument (betreft)
Dus

Slide 32 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 

Slide 33 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 

Slide 34 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1) 
oefenen 



Verder met opdracht 2 van blz. 82, 83.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide