woordsoorten quiz.

woordsoorten thema 7
















1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

woordsoorten thema 7
















Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hij heeft een koekje gepakt.
koekje = ...
A
lw
B
zn
C
bn
D
vz

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij heeft een koekje gepakt.
een = ...
A
lw
B
zn
C
bn
D
vz

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij heeft een koekje gepakt.
Hij = ...
A
zn
B
telw
C
pers vnw
D
bn

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij heeft een koekje gepakt.
heeft = ...
A
werkwoord
B
voegwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij heeft een koekje gepakt.
gepakt = ...
A
bn
B
vz
C
zelfst ww
D
ww

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vanochtend heeft het hard geregend.
hard = ...
A
bn
B
bw
C
zn
D
vz

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn broer heeft veel boeken.
veel = ...
A
bn
B
zn
C
vz
D
telw

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn broer heeft veel boeken.
mijn = ...
A
vz
B
bez.vnw
C
pers vnw
D
bn

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vanochtend had ik een lekke band.
lekke = ...
A
telw
B
vz
C
bw
D
bn

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke klas komt er na jullie klas?
welke = ...
A
vz
B
bn
C
aanw vnw
D
vr vnw

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke klas komt er na jullie klas?
na = ...
A
vz
B
bn
C
vr vnw
D
aanw vnw

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke klas komt er na jullie klas?
jullie = ...
A
bez vnw
B
vr vnw
C
pers vnw
D
bn

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het woord ZEVENDE is een:
A
B
C
hoofdtelwoord
D
rangtelwoord

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welk telwoord is het?

eerste
A
B
C
Rangtelwoord
D
hoofdtelwoord

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zijn hoofdtelwoorden
A
1.2.3.4.5.6.
B
eerste, laatste, acht
C
die,deze , dit , acht
D
de, het, een.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het laatste lesuur zijn wij vrij.
Rangtelwoord:
A
Het
B
lesuur
C
Laatste
D
vrij

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

telwoord:

Henk weet niets over de tweede serie van Dexter.
A
niets
B
tweede
C
over
D
van

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

telwoord:

Ik heb maar één koekje uit de bovenste la van de grote kast gepakt.
A
één
B
uit
C
bovenste
D
grote

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

telwoord:

Voor die populaire film hebben miljoenen mensen al een kaartje besteld.
A
die
B
een
C
populaire
D
miljoenen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Alle leerlingen van de Dean Academy in Engeland kregen plotseling vrij.
alle (woordsoort)
A
B
C
hoofdtelwoord
D
rangtelwoord

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je gedaan?

'Wat' is een ....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bijwoord

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord WIE?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij bracht ons naar dat feest.

Wat voor soort is het woord DAT?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn vader heeft ons gisteren gebracht.

Wat voor soort is het woord ONS?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn vader heeft ons gisteren gebracht.

Wat voor soort is het woord MIJN?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij bracht ons naar dat feest.

Wat voor soort is het woord HIJ?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?
A
als
B
waar
C
wie
D
daar

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vragend voornaamwoord
  • Een vragend voornaamwoord staat meestal aan het begin van een vraag.


  • Wie, wat, welke, wat voor.
  • Alle andere vraagwoorden noem je bijwoorden; waar, wanneer, hoe, wanneer, hoeveel enz.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aanwijzend voornaamwoord

                                    hier               daar

de- woord:            deze             die

het-woord:            dit                  dat

meervoud:             deze              die

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aanwijzend voornaamwoord
Er zijn maar zes aanwijzende voornaamwoorden: 
dit, dat, die, deze, zo’n, zulke.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Benoem het woord 'waar'.
Waar ga jij naar de fitness?
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom heb jij dat gedaan?

'Waarom' is een ....
A
vragend voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
bijwoord
D
werkwoord

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande is een
VRAGEND voornaamwoord?
A
die
B
welke
C
mijn
D
ik

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het vragend voornaamwoord herken je vaak aan de letter?
A
S
B
K
C
W
D
L

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord hoort niet in het rijtje?

WAAR - WIE - WELKE - WAT
A
waar
B
wie
C
welke
D
wat

Slide 38 - Quizvraag

WAAR is geen vragend voornaamwoord, de rest wel.
Waar in een zin staat meestal het vragend voornaamwoord?

A
Aan het begin van de zin
B
Vlak voor het vraagteken
C
na de pv
D
voor het lidwoord

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het einde

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies