4.9 - spelling - hv1

4.9 spelling
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

4.9 spelling

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Na deze les weet je hoe je een voltooid deelwoord vormt en hoe je verkleinwoorden spelt.

Slide 2 - Tekstslide

Voltooid deelwoord


- is nooit het enige werkwoord in de zin;
- bij het voltooid deelwoord staat altijd een vorm van hebben, zijn of worden;
- ook staat het voltooid deelwoord vaak achterin de zin;
- het voltooid deelwoord begint ook vaak met ge-:
lopen - heeft gelopen.

Slide 3 - Tekstslide

!! Als het infinitief begint met ge-, be-, ver-, ont-, er- of her- komt er geen ge- voor!!
gebeuren - is gebeurd
bedankt - heeft bedankt
vertellen - heeft verteld

Slide 4 - Tekstslide

Voltooid deelwoorden van zwakke werkwoorden eindigen op -d of -t. Om te bepalen of het een -d of een -t wordt gebruik je t'kofschip --> 
Is de laatste letter van de stam een van deze letters dan gebruik je een -t, zo niet dan gebruik je een -d.
fietsen - is gefietst
verhuren - wordt verhuurd

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid deelwoorden van sterke werkwoorden eindigen meestal op -(e)n
slapen - heeft geslapen
zwemmen - is gezwommen

Slide 6 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Van de meeste zelfstandig naamwoorden kun je een verkleinwoord maken. 
Meestal doe je dit door -je of -tje achter het zelfstandig naamwoord te zetten.
kamer - kamertje
schaar - schaartje
dans - dansje

Slide 7 - Tekstslide

In andere gevallen gebruik je -pje of -kje:
boom - boompje, woning - woninkje
Wanneer een woord eindigt op een  lange klinker -a, -o of -u die je met een letter schrijft, krijgt het woord een extra klinker:
opa - opaatje, auto - autootje
Bij woorden die op een -y eindigen gebruik je -'tje
baby - baby'tje
pas op !! dit is niet altijd zo (cowboy - cowboytje)

Slide 8 - Tekstslide

Ik heb gisteren keihard ......... (gillen).

Slide 9 - Open vraag

Jan heeft een superleuk idee ....... (verzinnen).

Slide 10 - Open vraag

Het oude schoolgebouw is zaterdag .......(slopen)

Slide 11 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van het woord pinda?

Slide 12 - Open vraag

Wat is het verkeleinwoord van het woord kraam?

Slide 13 - Open vraag

wat is het verkleinwoord van het woord koning?

Slide 14 - Open vraag

Aan de slag!
Maak de opdrachten die in Magister.me staan bij paragraaf 4.9

Slide 15 - Tekstslide