Spelling leenwoorden en Engelse werkwoorden

Spelling Leenwoorden
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spelling Leenwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een leenwoord
Een leenwoord is een woord uit een andere taal dat wij in het Nederlands gebruiken. 

De meeste leenwoorden, die wij in Nederland gebruiken, komen uit het Latijn, Frans, Engels en Duits. Wist jij bijvoorbeeld dat het woord muur uit het Latijn komt, het woord stekker uit het Duits en het woord restaurant uit het Frans?

Slide 2 - Tekstslide

Woordenboek

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf een leenwoord op.

Slide 4 - Open vraag

Spel een  Engels leenwoord
  • Als één woord: een gebruikelijke samenstelling met één klemtoon, lookalike, parttimer, voicemail
  • Een koppelteken: als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, time-out, sit-up.
  • De delen los bij sommige woordgroepen met twee klemtonen, full speed, total loss, second opinion, low budget

Slide 5 - Tekstslide

Spel een Frans leenwoord
  • Zonder accenttekens als een Frans woord gebruikelijk is geworden in het Nederlands: controle, diner, compote, ragout
  • behalve als het nodig is voor de uitspraak: Paté, volière, coûte que coûte.
  • Gebruik het woordenboek!!!

Slide 6 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 1 en 3 van spelling hoofdstuk 2

Slide 7 - Tekstslide

Engelse werkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Amelie (lunchen) vandaag alweer met haar beste vriendin.

Slide 10 - Open vraag

Wanneer heb je de uitnodigingen (mailen)?

Slide 11 - Open vraag

Vervoegen van Engelse werkwoorden
  • Engelse w.w. vervoeg je als Nederlandse zwakke w.w.
  • Stam: -en van het w.w. afhalen, soms laat je de -e staan.
e-mailen - e-mail, relaxen-relax, racen-race, timen-time
  • In de tegenwoordige tijd e.v. stam of stam+t of stam +en
  • Bij de verleden tijd en voltooid deelwoord: 't (e)x-fokschaap
mixen - ik mix , hij mixt , ik mixte , ik heb gemixt
gamen - ik game , hij gamet , ik gamede , ik heb gegamed

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 4 van werkwoordspelling hoofdstuk 2.

Slide 13 - Tekstslide