4hv - L1 P3: modale werkwoorden

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planung
Week 7

Week 8 :
Montag - getallen
Dienstag - KLT inhalen
Donnersag: mini SO'tje (T4)


Slide 2 - Tekstslide

Wiederholung
Modalverben

Slide 3 - Tekstslide

Lernziele
Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.

Je leert de modale werkwoorden te vervoegen in de tegenwoordige en voltooide tijd en toe te passen in een zin. 

Slide 4 - Tekstslide

Modale werkwoorden
Wer kann mir helfen? Ich fahre in drei Wochen nach Lanzarote. Wer weiß wie warm es dort Ende April ist? Kann man dort gut einkaufen? Wisst ihr, wie die Preise dort sind?
Darf man da überall zelten?
Ich kann eure Antworten kaum erwarten...

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Woordweb

Was ist ein Modalverb?

Een modaal werkwoord  (Modalverb)
  • Modale ww geven een noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid of wenselijkheid aan. 
  • Staat meestal samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
  •  Verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Slide 7 - Tekstslide

Heb je dat in het Nederlands ook?
Ja, kijk maar:
'hij eet' -> zegt iets over wat hij op het moment doet.
'hij wil eten' -> hier verandert het werkwoord 'willen' de betekenis van 'eten' en de zin: het is zijn wens iets te eten.
'hij kan eten' -> hier net zo: hij kan eten, maar moet niet.

'willen' en 'kunnen' zijn voorbeelden van modale werkwoorden.


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Modalverben auf Deutsch:

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Jullie weten dat nog!
.... das noch!
A
Ihr wisst
B
Ihr weißt
C
Ihr wissen
D
Ihr weißen

Slide 13 - Quizvraag

Je mag niet zonder mondkapje weg.
... ... nicht ohne Schnutenpulli weg.
A
Du magst
B
Du kannst
C
Du darfst
D
Du möchtest

Slide 14 - Quizvraag

Weet u waarom dat zo is?
... ... warum das so ist?
A
Weißen Sie
B
Wissen Sie
C
Weiß Ihnen
D
Wissen Ihnen

Slide 15 - Quizvraag

Lusten jullie asperges?
... ... Spargel?
A
Lust ihr
B
Magt ihr
C
Mögt ihr
D
Möchtet ihr

Slide 16 - Quizvraag

Ik kan het!
A
Ich kan es!
B
Ich kann es!
C
Ich kön es!
D
Ich könn es!

Slide 17 - Quizvraag

VERTAAL: Ik moet naar de wc.

Slide 18 - Open vraag

De wet zegt: het moet!
Der Gesetz besagt: ... ... sein!

Slide 19 - Open vraag

Modalverben im Perfekt (v.t.t.)

Slide 20 - Tekstslide

Modalverben im Pefekt
v.t.t.
dürfen = gedurft
können = gekonnt
müssen = gemusst
wollen = gewollt
wissen = gewusst
mögen = gemocht

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Ich (können, tt) ……………. dir helfen.

Slide 23 - Open vraag

Er(wissen, tt) …….. noch nicht so viel.

Slide 24 - Open vraag

Wir (wollen, vt) ... das nicht .... .

Slide 25 - Open vraag

Du (dürfen, tt) … das früher nicht ..... .

Slide 26 - Open vraag

Ihr (können, vt) …… es nicht ..... .

Slide 27 - Open vraag

Er (wollen, tt) ……. nachher einkaufen gehen.

Slide 28 - Open vraag

Du (müssen, vt) …….. das nicht unbedingt .... .

Slide 29 - Open vraag

Ihr (sollen, tt) ……... eure Hausaufgaben machen.

Slide 30 - Open vraag