H3 Lezen - argumentaties

H3 lezen: argumentaties
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 lezen: argumentaties

Slide 1 - Tekstslide

H3 Lezen - argumentaties

Slide 2 - Tekstslide

- Je leert over argumentaties. - Je kunt onderscheid maken tussen standpunt en argument. - Je kunt onderscheid maken tussen feitelijke en waarneembare argumenten. - Je kunt een argumentatie weergeven in een blokjesschema.
- Wat is een overtuigende tekst? Wat is een standpunt? Wat is een onder-bouwing met argumenten? De 2 soorten argumenten: feitelijke en waarderende argumenten. Enkelvoudige en nevenschikkende argumentatie.
Nederlands H3 Lezen, blz. 74-81
Startopdracht
Opdracht 1 t/m 6

Hoe ging het? 

Slide 3 - Tekstslide

Overtuigende tekst
Een overtuigende tekst is een tekst die lezers in beweging brengt. Een overtuigende tekst herken je aan de opbouw en structuur. Ieder woord is bewust gekozen en lezers worden via slimme overtuigingstechnieken steeds dieper in de tekst gezogen.

Slide 4 - Tekstslide

Overtuigende tekst: schrijfdoel
Doel: Een schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening.

Een standpunt is een houding die je aanneemt ten aanzien van een actueel vraagstuk. 

Slide 5 - Tekstslide

Overtuigende tekst: onderbouwing
Onderbouwing: Een standpunt of mening wordt onderbouwd via argumenten. De schrijver legt uit waarom hij dit standpunt heeft.

Slide 6 - Tekstslide

Overtuigende tekst: onderbouwing
Een argument is een aangevoerd feit dat wordt gebruikt om een stelling te bewijzen of te ontkrachten. Een argument is een bewijsmiddel en geeft ook vaak de reden aan om iets te doen. Argumenten moeten kunnen aantonen waarom een ingenomen standpunt van iemand solide is. Een standpunt steunt dus op de gegeven argumenten. 

Slide 7 - Tekstslide

Twee soorten argumenten
Feitelijke argumenten:
Een feitelijk argument kun je controleren. Het is waar of het is niet waar.
Waarderende argumenten:
Een waarderend argument kun je niet controleren. Het argument speelt vooral in op het gevoel van de ander. 

Slide 8 - Tekstslide

Twee soorten argumenten
Feitelijke argument - voorbeeld:
Ik bestel liever een pizza bij de pizzakoerier in plaats van zelf een te bakken, want bestellen is veel minder werk. = te controleren, dus feitelijk!
Waarderende argument - voorbeeld:
Ik bak liever zelf een pizza in plaats van er een bij de pizzakoerier te bestellen, want zelfgemaakte pizza's vind ik lekkerder. = niet te controleren, dus waarderend!

Slide 9 - Tekstslide

Enkelvoudige argumentatie
Een enkelvoudige argumentatie is wanneer een schrijver zijn standpunt met één argument onderbouwt.

Slide 10 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie
Maar, meestal gebruikt een schrijver meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten. Dan spreken we van nevenschikkende argumentatie

Slide 11 - Tekstslide

Argumentatie in blokjesschema

Slide 12 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 13 - Tekstslide

Wat is een mening?

Wat is een mening?
A
Iets wat gewoon zo is
B
Iets wat ik vind, daar kan iemand anders het mee oneens zijn
C
Iets wat ik vind en daar moet iemand anders het mee eens zijn
D
Een feit

Slide 14 - Quizvraag

Mening

Een mening is niet controleerbaar.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Standpunt

Wat is/zijn (een) standpunt(en)?
A
opdracht, instructie
B
vraag
C
probleem, moeilijkheid
D
mening, overtuiging

Slide 16 - Quizvraag


Wat zijn argumenten? Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets vind of niet vind
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst

Slide 17 - Quizvraag

Als een argument 'valide' is, betekent dat, dat het argument:
A
Controleerbaar en waar is
B
Verzwegen maar wel duidelijk is
C
Subjectief en oncontroleerbaar is
D
Geldig en aannemelijk is

Slide 18 - Quizvraag

Feitelijke argumenten zijn
A
controleerbaar
B
gebaseerd op een gevoel of overtuiging

Slide 19 - Quizvraag

Een feitelijk argument kan zijn:
A
een norm of waarde
B
geloof of overtuiging
C
een vermoeden
D
onderzoek of wetenschap

Slide 20 - Quizvraag

Een feitelijk argument is overtuigender dan een niet-feitelijk argument.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Een waarderend argument
A
is een argument dat je kunt controleren
B
is een argument dat heel persoonlijk is

Slide 22 - Quizvraag

Hoe herken je een waarderend argument?
A
Je kunt erover van mening verschillen
B
Je kunt het controleren

Slide 23 - Quizvraag

Een waarderend argument kan zijn
A
een feit
B
een onderzoek
C
een geloof of overtuiging
D
gezag of autoriteit

Slide 24 - Quizvraag


A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie

Slide 25 - Quizvraag


A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie

Slide 26 - Quizvraag


A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie

Slide 27 - Quizvraag

Maken digitaal lesboek
Startopdracht en
Opdracht 1 t/m 6

Blz. 74-81

Slide 28 - Tekstslide