Cursus 2 Argumenten - par. 1 Standpunt en argument
Argumenteren: Par. 1 Standpunt en argument
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Argumenteren: Par. 1 Standpunt en argument
Slide 1 - Tekstslide
Overtuigende tekst
Een overtuigende tekst is een tekst die lezers in beweging brengt. Een overtuigende tekst herken je aan de opbouw en structuur. Ieder woord is bewust gekozen en lezers worden via slimme overtuigingstechnieken steeds dieper in de tekst gezogen.
Slide 2 - Tekstslide
Overtuigende tekst: schrijfdoel
Doel: Een schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening.
Een standpunt is een houding die je aanneemt ten aanzien van een actueel vraagstuk.
Slide 3 - Tekstslide
Overtuigende tekst: onderbouwing
Onderbouwing: Een standpunt of mening wordt onderbouwd via argumenten. De schrijver legt uit waarom hij dit standpunt heeft.
Slide 4 - Tekstslide
Overtuigende tekst: onderbouwing
Een argument is een aangevoerd feit dat wordt gebruikt om een stelling te bewijzen of te ontkrachten. Een argument is een bewijsmiddel en geeft ook vaak de reden aan om iets te doen. Argumenten moeten kunnen aantonen waarom een ingenomen standpunt van iemand solide is. Een standpunt steunt dus op de gegeven argumenten.
Slide 5 - Tekstslide
Twee soorten argumenten
Feitelijke argumenten:
Een feitelijk argument kun je controleren. Het is waar of het is niet waar.
Waarderende argumenten:
Een waarderend argument kun je niet controleren. Het argument speelt vooral in op het gevoel van de ander.
Slide 6 - Tekstslide
Twee soorten argumenten
Feitelijke argument - voorbeeld:
Ik bestel liever een pizza bij de pizzakoerier in plaats van zelf een te bakken, want bestellen is veel minder werk. = te controleren, dus feitelijk!
Waarderende argument - voorbeeld:
Ik bak liever zelf een pizza in plaats van er een bij de pizzakoerier te bestellen, want zelfgemaakte pizza's vind ik lekkerder. = niet te controleren, dus waarderend!
Slide 7 - Tekstslide
Waarderende argumenten worden soms onderbouwd met feitelijke subargumenten.
Slide 8 - Tekstslide
Standpunt: In het hoger onderwijs moet op korte termijn een aanpak komen om de mentale gezondheid van studenten te verbeteren.
Waarderend argument: Het is immers onacceptabel dat veel van hen psychische klachten hebben door stress, prestatiedruk en eenzaamheid.
Feitelijk subargument: De landelijke Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik van Studenten uit 2021 wijst uit dat 97% van de studenten stress ervaart en 50% zelfs veel stress; ook vindt 80% zichzelf eenzaam.
Slide 9 - Tekstslide
Een argument kan vóór het standpunt staan (argument, dus standpunt) of achter het standpunt (standpunt, want argument):
Slide 10 - Tekstslide
S - A OF A - S
Lezen is pas leuk als het op vrijwillige basis gebeurt (argument), dus docenten moeten stoppen met het pushen ervan (standpunt).
Docenten moeten stoppen met het pushen van lezen (standpunt), want lezen is pas leuk als het op vrijwillige basis gebeurt (argument).
Slide 11 - Tekstslide
Argumenten herkennen
Slide 12 - Tekstslide
Argumenten herken je soms aan redengevende signaalwoorden als
aangezien, immers, namelijk, omdat, want.
Ook na een dubbele punt (:) volgt soms een argument.
Slide 13 - Tekstslide
De onderbouwing van een argument kan volgen na een signaalwoord van voorbeeld: bijvoorbeeld, dat wil zeggen, denk aan, neem, ter illustratie, zo, zoals.
Slide 14 - Tekstslide
Tegenargumenten
Slide 15 - Tekstslide
Tegenargument
Een tegenargument ontkracht een standpunt of een argument. Het wordt soms aangekondigd door een tegenstellend signaalwoord:
maar, toch, daarentegen, hoewel, aan de andere kant, tegenover.
Slide 16 - Tekstslide
Weerlegging
De ontkrachting van een argument = een weerlegging genoemd.
Weerlegging standpunt: Daar staat tegenover dat niet veel leerlingen uit vrije keuze een boek gaan lezen; een stok achter de deur is blijkbaar nodig.
Weerlegging argument: Maar dwang heeft nooit iets opgeleverd. De kans bestaat dan juist dat mensen het tegenovergestelde gaan doen: geen boek lezen.
Slide 17 - Tekstslide
Klein vooruitzicht op de volgende paragraaf
Slide 18 - Tekstslide
Enkelvoudige argumentatie
Een enkelvoudige argumentatie is wanneer een schrijver zijn standpunt met één argument onderbouwt.
Slide 19 - Tekstslide
Nevenschikkende argumentatie
Maar, meestal gebruikt een schrijver meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten. Dan spreken we van nevenschikkende argumentatie.
Slide 20 - Tekstslide
Even oefenen
Slide 21 - Tekstslide
Argumentatie in blokjesschema
Slide 22 - Tekstslide
Wat is een mening?
Wat is een mening?
A
Iets wat gewoon zo is
B
Iets wat ik vind, daar kan iemand anders het mee oneens zijn
C
Iets wat ik vind en daar moet iemand anders het mee eens zijn
D
Een feit
Slide 23 - Quizvraag
Mening
Een mening is niet controleerbaar.
A
waar
B
niet waar
Slide 24 - Quizvraag
Standpunt
Wat is/zijn (een) standpunt(en)?
A
opdracht,
instructie
B
vraag
C
probleem,
moeilijkheid
D
mening,
overtuiging
Slide 25 - Quizvraag
Wat zijn argumenten? Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets vind of niet vind
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst
Slide 26 - Quizvraag
Als een argument 'valide' is, betekent dat, dat het argument:
A
Controleerbaar en waar is
B
Verzwegen maar wel duidelijk is
C
Subjectief en oncontroleerbaar is
D
Geldig en aannemelijk is
Slide 27 - Quizvraag
Feitelijke argumenten zijn
A
controleerbaar
B
gebaseerd op een gevoel of overtuiging
Slide 28 - Quizvraag
Een feitelijk argument is overtuigender dan een niet-feitelijk argument.