Les jaar 2 periode 2 les 5 Hoofdletters

Nederlands
Jaar 2 | 2022-2023 | Periode 2
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Jaar 2 | 2022-2023 | Periode 2

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  • Absentie 
  • Lesdoelen
  • Hoofdletters en leestekens
  • Feedback geven (checklist)
  • Schrijfopdracht 'Verslag'
  • Dilemma

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les:

  • kan ik hoofdletters op de juiste manier hanteren.
  • kan ik de schrijfopdracht van mijn klasgenoot checken (op in ieder geval hoofdletters en andere opvallende zaken).



Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruiken
we een hoofdletter?

Slide 4 - Woordweb

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Hoe schrijf ik mevrouw molendijk correct?
A
mevrouw molendijk
B
Mevrouw Molendijk
C
mevrouw Molendijk
D
Mevrouw molendijk

Slide 7 - Quizvraag

Waarom is het belangrijk hoofdletters en punten te schrijven?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Hoe schrijf ik jordi van den berg?
A
Jordi Van Den Berg
B
jordi van den Berg
C
Jordi van den Berg
D
jordi van den berg

Slide 14 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
meneer Otten geeft les.
B
Meneer Otten geeft les.
C
Meneer otten geeft les
D
meneer Otten geeft les

Slide 15 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
De oude vrouw is moe omdat ze veel gelopen heeft
B
de oude vrouw, is moe omdat ze veel gelopen heeft
C
De oude vrouw is moe omdat ze veel gelopen heeft.
D
De oude vrouw is moe, omdat ze veel gelopen heeft.

Slide 16 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
engelse drop
A
Engelse drop
B
engelse drop
C
Engelse Drop
D

Slide 17 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
januari
A
Januari
B
januari

Slide 18 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
maarten van der aa
A
Maarten van der aa
B
maarten Van der Aa
C
Maarten Van Der Aa
D
Maarten van der Aa

Slide 19 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
's avonds ga ik slapen
A
's avonds ga ik slapen.
B
's Avonds ga ik slapen.
C
'S avonds ga ik slapen.

Slide 20 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
ik ga met pasen naar parijs

A
Ik ga met Pasen naar Parijs.
B
Ik ga met Pasen naar parijs.
C
Ik ga met pasen naar Parijs.
D
ik ga met Pasen naar Parijs.

Slide 21 - Quizvraag

Hoe is het gegaan? 

Slide 22 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
  • Ga naar Taalblokken
  • Kies voor Leerroutes > Spelling en grammatica
  • Spelling: Leestekens
  • Hoofdletters, aanhalingstekens, apostrof en accenttekens, gemengde oefening


Slide 23 - Tekstslide


Ik heb deze les geleerd...

Slide 24 - Open vraag

Feedback geven op elkaars uitnodiging
Bij het examen is het belangrijk dat je alle punten van de opdracht in je tekst verwerkt. Je wordt beoordeeld op vorm (lay-out/leesbaarheid en samenhang), inhoud (doel en boodschap) en natuurlijk op de taal (woordgebruik en spelling/grammatica/leestekens).


  • Vorm: Let op de indeling in alinea’s, zorg voor een duidelijke inleiding, een middenstuk met alle informatie en een activerende afsluiting.
  • Inhoud: controleer of alle onderdelen van de opdracht terugkomen in de uitwerking van de mail.
  • Taal: let goed op spelling, zinsbouw en het gebruik van leestekens.


Slide 25 - Tekstslide

Schrijfopdracht 'Uitnodiging'
  • Op de afdeling waar je werkt, zijn de laatste tijd veel nieuwe medewerkers komen werken. Om elkaar wat beter te leren kennen en daarmee de samenwerking te verbeteren, wordt er besloten om een teamuitje te organiseren. Samen met je collega hebben jullie leuke plannen voor deze dag bedacht. Jij stuurt de medewerkers een e-mail om ze uit te nodigen voor deze teamdag.

Slide 26 - Tekstslide

Schrijfopdracht 'Uitnodiging'
In de uitnodiging beschrijf je:

  • de aanleiding voor deze teamdag;
  • wanneer de dag is en hoe laat deze begint en eindigt;
  • de locatie van de teamdag. Beschrijf ook hoe mensen deze locatie kunnen bereiken. Denk aan openbaar vervoer, parkeergelegenheid, route etc.;
  • wat jullie gaan doen tijdens de teamdag. Beschrijf minimaal 3 activiteiten.
 
Sluit passend af.
 
De informatie mag je zelf verzinnen.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide