Over taal blok 1 thavo1 Op niveau

Over taal blok 1
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Over taal blok 1

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je begrijpt de betekenis van verschillende schooltaalwoorden
  • je begrijpt de betekenis van verschillende moeilijke woorden
  • je weet wat een synoniem is
  • je kent het verschil tussen figuurlijk en letterlijk taalgebruik

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind jij de betekenis van een woord?

Slide 3 - Woordweb

Waar denk je aan bij het woord woordraadstrategie?

Slide 4 - Open vraag

Trucjes om toch de betekenis van een onbekend woord te begrijpen!

Slide 5 - Tekstslide

Luister naar het filmpje en zoek de 5 trucjes om een woordbetekenis te vinden.

Slide 6 - Tekstslide

0

Slide 7 - Video

1 aanduiden = duidelijk maken
2 aantonen = bewijzen
3 beoordelen = een oordeel geven over
4 bepalen = vaststellen
5 beredeneren = een logische reden geven

Slide 8 - Tekstslide

6 bevatten = in zich hebben
7 gelden = van toepassing zijn
8 illustreren = laten zien
9 inhouden = betekenen
10 interpreteren = opvatten

Slide 9 - Tekstslide

11 middelen = het gemiddelde vaststellen
12 observeren = goed bekijken
13 raadplegen = advies of informatie opzoeken
14 toelichten = uitleg geven
15 vergelijken = verschillen en overeenkomsten zoeken

Slide 10 - Tekstslide

Woordraadstrategie 1
Zoek een woord op in een woordenboek
Zoek eerst de grondvorm op. Dat ziet er soms anders uit dan dat je gewend bent


Slide 11 - Tekstslide

flardje = flarden
juwelen = juweel
dofte op = opdoffen
gerezen = rijzen

Slide 12 - Tekstslide

Synoniemen


Slide 13 - Tekstslide

Woordraadstrategie Synoniem
Daarom is het soms handige om te kijken of er in de zin of in de tekst een woord staat wat bijna het zelfde betekent.

Slide 14 - Tekstslide

Synoniem
Docent- leraar
Kapot - stuk
Opmerkelijk- opvallend

Betekenen ongeveer hetzelfde. Dit noem je synoniemen

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van synoniemen?
A
groot en groter
B
viool en trompet
C
stuk en kapot
D
dag en nacht

Slide 16 - Quizvraag

De leerlingen voeren veel klusjes uit.

Synoniem voor voeren uit:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze

Slide 17 - Quizvraag

letterlijk / figuurlijk
Je kunt woorden letterlijk en figuurlijk gebruiken.

Gebruik je woorden letterlijk, dan bedoel je precies wat je zegt.

Gebruik je woorden figuurlijk, dan bedoel je iets anders. 
Je gebruikt een beeld om iets duidelijk te maken

Slide 18 - Tekstslide

Dat is een vreemde vogel.
Is dit letterlijk of figuurlijk
A
letterlijk
B
figuurlijk
C
letterlijk en figuurlijk

Slide 19 - Quizvraag

Wat een hondeweer!
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 20 - Quizvraag

De tandarts zei dat ik goed had gepoetst.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 21 - Quizvraag

Je ziet zo een fragment uit een tv-programma. Wat zie je dus?
A
een stukje van het tv-programma
B
het begin van het tv-programma
C
het einde van het tv-programma
D
het hele tv-programma

Slide 22 - Quizvraag

0

Slide 23 - Video

Wat was nou de boodschap of grap van dit tv-fragment?

Slide 24 - Open vraag

Bedenk voorbeelden van synoniemen. Maar eerst een luisterfragment.

Slide 25 - Tekstslide

0

Slide 26 - Video

Noem een aantal synoniemen die je gehoord hebt.

Slide 27 - Woordweb

Synoniem voor crimineel is
A
onaardig
B
misdadig
C
agressief
D
enthousiast

Slide 28 - Quizvraag

Synoniem voor mengen is
A
weggooien
B
knoeien
C
mixen
D
regelen

Slide 29 - Quizvraag

Synoniem voor opmerkelijk is
A
normaal
B
gezien
C
bijzonder
D
merkloos

Slide 30 - Quizvraag

Maak opdracht 36, 37, 39 en 41

Slide 31 - Tekstslide

Aan de slag!

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Link